Ooit fietste je nu
over een lang en glad asfaltpad
dat als een strakke streep
de zomerpolder in tweeën sneed.
Vaak ploegde je daar tegen de wind in,
maar nu woei wind je mee,
daar gebeurde het…
Je reed precies zo snel als de wind woei,
met losse handen, zonder te trappen
windstil schoof je zonder enige weerstand door het landschap…
Je stond stil in alles wat bewoog.
Het nu van toen is nog steeds dit huidige,
het stilstaan bleef vers aanwezig.
Je staat stil in alles wat beweegt.
Zo zwemt ook de vis in blijvende stilstand stroomafwaarts.
De thuisreis is gemaakt van stilstand.
Heel mooi gedicht, Bor!
De vis, jij, ik… wij zijn het stilstaande water in de stromende rivier.