Het damasten tafellaken van oma hangt argeloos aan wasknijpers de zon tegen te houden, haar eerste keer, ze heeft nog geen ervaring als gordijn.
Het felle ochtendzonlicht kijkt met dunne lichtstraaltjes door de brandplekken van opa’s sigaartjes.
Het kale peertje uit het plafond aarzelt om aan te gaan of niet…of wel…
Een elektrische zindering resoneert in de lichtschakelaar, als een gevangen insect. Buiten knarst een tram de bocht om richting remise. Als de tram leeg is rijden ze als gekken naar de stal, als uitgehongerde dieren van staal.
De matras ligt nu nog op de vloer, een echt bed zal misschien later komen of nooit meer.
Het ligt heerlijk hier midden in de kamer tussen alle onuitgepakte dozen en zakken.
Last van rommel of ongeregelde zaken heeft hij niet meer sinds hij alles uit zijn handen liet vallen. De dingen vielen precies op hun plek, als blaadjes in een herfstbos. Een rustgevende aanblik. Ze hadden hem verstoten, god zij dank. Stomverbaasd waren ze geweest. Hij die altijd zo punctueel, pro-actief, efficiënt was geweest. Was het een doelgerichte actie geweest? Nee, hij kon gewoon niets anders meer dan loslaten.
Zou hij voortaan archivaris zijn van het toeval, het perfecte toeval?
Nee, zelfs dat niet.
Sinds hij niets meer probeerde te veranderen aan de loop der dingen was de dagelijkse worsteling vanzelf opgelost.
Het argeloze gordijn schuift open, knijpers vallen op de grond. Het kan net zo goed open blijven op deze hoogste verdieping. Uitzicht over de daken van een vreemde stad. Geen inkijk.