Het was in de tijd dat de maanden zich kleedden met de dagen van de week. Oktober kwam zoals gewoonlijk laat thuis. Rillend hing hij zijn grijze maandag aan de kapstok om uit te druipen van slagregens. De dinsdag hing gladgestreken klaar voor de volgende dag, die was tenminste droog, al zat er wel nog een enorme vlek op de rug. Zijn vrouw Juni had het daggerecht in de warme oven laten staan. Dat deed ze altijd als hij late dienst had en zij alvast naar bed ging.
Ze hadden elkaar ooit bij de de verjaardag van Augustus ontmoet, Juni had die avond
een oogverblindende zaterdag aan. Oktober was meteen betoverd geweest door haar verschijning. Hij had zich geschaamd voor de versleten woensdag die hij al dagenlang afdroeg.
In die tijd had hij geen geld om zich een degelijke donderdag te kunnen veroorloven. Hun dochter Juli had vorig jaar een kleinkind Mei gebaard. Vreemd genoeg had Juli niets over haar zwangerschap verteld noch over de toekomstige vader, Maart of was het September? Onverwacht stond Juli op hun stoep met de kleine Mei, om te vertellen dat ze grootouders waren geworden. Ze waren dolblij en wilden meteen weten wie de dader was.
Juli kon het niet over haar lippen krijgen dus loog ze dat het waarschijnlijk Februari of November was geweest, April kon ook nog.
Het interesseerde Juli niets wie de vader was, ze wilde gewoon een kind voor zichzelf.
Ze wilde Mei alleen opvoeden. Op papier had ze een vader gehad maar Oktober was nooit thuis geweest. Hij was een vreemde die ze vagelijk van gezicht kende.
Toen Oktober dat ontkende had ze uit woede haar bord eten tegen zijn jas aangesmeten. “Ja, loop maar weer weg!’ had ze hem aangespoord.
Juni had de dinsdag samen met de vrijdag extra heet gewassen. De vlek op de rug was eruit, maar de vrijdag was gekrompen.
Die dag zat hem niet lekker.