De meubels stonden de volgende dag nog op dezelfde plaats. Dat dat ook kon. Het verwonderde hem altijd weer, objectconstantie was hem wezensvreemd. Met een binnenhuisarchitecte als moeder was permanente verandering de normale modus geworden. Ieder moment dat je het huis betrad kon de hele inrichting zijn omgegooid, herschikt, verplaatst, verwijderd. Wellicht had hij daarom zo’n hekel aan die pedante interieurontwerpers en andere gestileerde mode-iconen. Een gelukkige bijwerking was wel dat alles wat gewoon op zijn plek bleef hem diep kon verwonderen. Het had voor hem iets aandoenlijks, de onbeweeglijkheid der dingen.
Op een gegeven moment was moeder bezeten geraakt door een nieuw concept;
‘De Open Inrichting’ ze las het in haar vakblad ‘Gewoon’
Deze ‘beweging’ had de focus ‘minder is meer’ , de ruimte zelf als voornaamste meubel… Een interieur diende uit te blinken in sobere kaalheid.
Het een na het andere dierbare object verdween uit ons huis. Niemand wist waar de huisraad bleef.
Nu woonde hij voor het eerst alleen. Zijn eigen huis was niet ingericht, net zo min als hij zijn eigen leven had ingericht. Een oningericht leven wilde hij met de laagst mogelijke organisatiegraad.
In dat laatste slaagde hij wonderwel door nalatigheid en geoorloofd falen.