Het heidense geloof viert de zonnewende met het kruisigen van de eeuwige groenblijver, de heilige boom met naalden.
De heilige wordt in het bos bij de stam afgezaagd waar zijn hele familie getuige van is,
en daarna aan een houten kruis genageld. Het bos zwijgt en kijkt toe met al haar knoestige ogen. In het Christendom gebeurde dit één keer in de Paastijd met een levend mens. Orthodoxe heidenen doen dit elk jaar opnieuw met duizenden bomen.
De opgezette boom wordt thuis versierd met electrische kaarsjes, een betoverend gezicht.
Aan de voet van de boom bidden de heidenen hardop voor de vrede op aarde, geschillen worden onder de boom gelegd en opgeschort tot het nieuwe jaar.
Als dank voor bewezen diensten worden de bomen op de brandstapel gegooid om het nieuwe jaar te vieren. Feitelijk worden er jaarlijks hele naaldbossen afgefikt voor de ene god die van puur natuur is. De natuur offeren ter ere van diezelfde natuur.
Natuurlijk wil ik hier niet de suggestie wekken dat het heidendom, dat veel ouder is dan het Christendom, aan de wieg heeft gestaan van de Christusdoctrine, waar één symbolische boom geofferd wordt om alle andere bomen, het hele bos, van vuile zonden schoon te wassen, maar het is, natuurlijk gezien, wel een treffende gelijkenis. De natuur is natuurlijk de allerbeste God, omdat Natuur een containerbegrip is,
zo omvat zij vanzelf alle mogelijke en onmogelijke goden die in de menselijke natuur kunnen verschijnen.
Ooit zag ik middenin Amsterdam een Christusachtige figuur in een onnederlands gewaad rondzeulen met een enorm houten kruis op zijn rug, gelukkig zat er een wieltje met een rubberbandje onder het kruis gemonteerd waardoor het eigenlijk best comfortabel liep. Draagbaar lijden.
Ik dacht: Kijk, zo hoort religie nu te zijn, een praktisch hulpmiddeltje waardoor het leven beter loopt, toegepaste kunst.
Samengevat: Pas als het placebo serieus genomen wordt en bewust toegepast zal de menselijke natuur verder kunnen evolueren.