Als Bor van G. ooit van zijn uitgever een detective had moeten schrijven
dan was het de volgende geweest:
“Het geval Friedrich N. versus G…”. -een reli-detective-
Er bestaat echter wel een flaptekst van deze nooitgeschreven ‘pageturner’ :
Had N. de dood van G. eigengereid vastgesteld of laten vaststellen door een forensisch arts? Niemand anders dan hij wist het van het abrupt overlijden.
Maar waarom was het stoffelijk overschot van G. dan nergens te vinden?
Hoe kon F.N. de dood van een spoorloze onomstotelijk vaststellen?
Werd F.N. hierdoor niet zelf hoofdverdachte of minstens kroongetuige van een mysterie ofwel een misdrijf.
Of riep deze casus juist de vraag op of G. ooit wel geleefd zou hebben?
F.N. was buitengewoon stellig in zijn constatering geweest.
Zijn overtuiging vond weerklank in alle gelederen van de samenleving.
Zelfs op straat stond op muren in grafitti te lezen:
‘… G. is dood’, ondertekend met F.N.’
Inmiddels staat ernaast gekalkt op dezelfde muur:
‘…F.N is dood’, ondertekend door G.
Is hier sprake van een perfect misdrijf waardoor G. spoorloos verdween?
Of heeft G. nooit bestaan?
Uitgaande van deze laatste hypothese rijst de vraag waarom F.N. zijn leven er aan wijdde om te bewijzen dat G. was overleden. Een nogal vergeefse en contraproductieve onderneming omdat juist het doodverklaren voor onweerlegbaar bestaansbewijs zorgt.
De slotscène van deze dikke pil speelt zich af in de rechtszaal waar N. zich in onmogelijke bochten wringt om zich van schuld door karaktermoord vrij te pleiten.
Helaas keert elk argument keert zich tegen hem. De rechters oordelen zijn krankzinnige logica als geniaal, want zodra het gezonde verstand iets niet kan volgen moet het wel geniaal zijn. Leidt dit tot vrijspraak of vervolging?