De man van Taal werd uit adem geboren als basaal kabaal…
Al zijn ledematen bestonden uit losjes uitgesproken lettergrepen.
Zijn uiterlijke omschrijving verhaalde puur klankmatige namen,
zijn levensgeschiedenis fabuleerde louter zinsverbanden.
Stel je voor, een heel taallichaam bestaand uit klanken.
De man van Taal zelf zei nooit veel.
Zijn lichaamstaal sprak als vanzelf.
Hij sprak vaak over zijn levenspad dat alleen als klinkers en medeklinkers klonk.
Na wat letterlijke stappen liep hij lettergrepen bij elkaar die al wandelend woorden vormden…
die op hun beurt zich weer tot uitgesproken begrippen ontwikkelden.
De Man van Taal vroeg zich nooit af wat de zin was van zijn wandeling.
Het was hem genoeg om weg te zinken, te verdrinken in welk
luisterend oor dan ook, vertrouwde hij mij toe.
Toen ik hem vroeg naar het waarom van dat genoegen klonk hij opgewekt berustend:
“Om terug te keren in de oorsprong…want als gevolg wens je niets anders dan thuis te komen in de oorzaak…”
“Dat is opmerkelijk”, zei ik, dan wenst u als gevolg zijnde…dus de oorzaak van de oorzaak te zijn…ik bedoel dat de oorzaak een gevolg is van u… snap ik het zo goed?”
“Precies”, zweeg de man van taal terwijl zijn lichaam boekdelen sprak.
“Dan wens ik u een behouden aankomst en een hartelijke ontvangst aldaar!”, zei ik nog.
Maar de man van Taal was al uitgeklonken.