The Answer

”The ants were my friends
they blow into the wind
the ants were blowin’ in the wind”

Wie kent het niet, dit lied
over mieren die mijn vrienden waren
mijn vrienden die wegwaaiden in de wind.

Als kind hoorde ik dit uit nonkel Bob’s
pijnlijk hese kraaienstrot
het lied ontroerde mij vooral
vanwege die weg gewaaide vrienden.

Veel later pas toen ik de zingtekst las
vond ik mijn fonetische hertaling
oprecht beter dan het origineel en
onbedoeld poëtischer.

Piste

Wie goed thuis is
in het zoëtische domein
weet dat alleen daar
wat dan ook vrijelijk
kan worden opgedregd
uit die heimvol duistere
geestesvijver waar
maantje waan in drijft

in ‘t holst van waakslaap
duik je plons
in je eigen kopje onder

elke nacht- of slappe lach-merrie
is hinnikend wondervol welkom

‘t hele krankgeestige circus
trekt waakslapend lucide voorbij
als doorlopende voorstelling
te midden van de verlichte piste
op het zaagsel in je hoofd

de piste van Circus Zoëzie

Nuance

Reken ‘n mens nooit op 1 ding af.
Mens is ‘n veelzijdige diersoort
met meerdere kanten.
Zo eenduidig is het niet.
Leven is een grijs gebied.
Of ligt het genuanceerder?

Neem nu onze onkel Adolf,
die behalve matig schilderde
ook nog buitenzinnig schreeuwend
kon fulmineren. Fraaie autobahnen
liet aanleggen, mooie kunst roofde
en tussen de misdrijven door ook
nog tijd vond om zijn vegetarische
herdershond te aaien.

Neem dit allemaal mee in de eindberekening
en kom tot de slotsom dat Mens
onberekenbaar is en niet kan rekenen….
de ene misrekening na de ander.
Mens kan goed vermenigvuldigen
maar slecht delen.
Statistiek leert maar 1 ding. Namelijk dit:
als je een kans van 0,01 procent op de 10
miljard hebt, reken dan niet op stom geluk
dat jij niet die ene 0,01 procent bent.
Om pech of geluk te hebben is die 0,01
procent kans precies genoeg.

De ene meeloper maakt de dictator oppermachtig,
omdat deze ene met zo velen is.
Die ene meeloper zijn wij.

Vaan

vlag van wind wappert
zonder mast

vlag van ontstaan zijn
van geen staat

ze wint met elk waaien mee
faamloos vaan

windstil ontrafelt ze zich in
elke vindrichting

waar ze elk vindsel omringt
indringend mint

ze feest ontvouwend ‘t meest
ontvouwde van al

en wint met alle waaien mee
faamloos vaan

Zoëzie

Dit zijn toch nog ‘ns aan toe
geen gedichten meer
te noemen
uitroepteken

geen versvoet loopt
in de ma-ma-maat
het metrum mankt

elk rijm is sowieso
te gezocht
of ver te zoeken

puntje puntje puntje

is dit dan soms pure zoëzie
of niet soms
vaag teken
dubbele punt

waarbij de enige lijmkracht
aandacht is
komma

het geen cohesie geeft
tussen haakjes

aan bestaan in de breedste zin
van het woord
betekenis
puntje op de i

en daarna lekker
veel spaties
geen punt 

Rooksignalen…Uch!

Onze dokter rookte de spreekkamer blauw. Als huisarts kwam hij nooit bij ons thuis. Eigenlijk best vreemd achteraf, want wij rookten thuis ook.
Mijn ouders, broer en zus rookten zelfstandig, als nakomeling rookte je natuurlijk mee.
Als jongste ben je vanzelf overal vrij laat mee in vergelijking met de hogere klasse der volwassenen, alsof je als nakomeling nooit lekker mee kon komen. Met fietsen was je ook al erg laat, net als met zwemmen, klokkijken, veteren enz. Je verliet ook als laatste het ouderlijk nest. Om niet verder af te dwalen…iedereen rookte dus. Zelfs op onze televisie deed iedereen het.
De vaart-der-volkeren-vooruitgang van de industrialisatie had het goede voorbeeld gegeven…de mensheid mocht meeroken van de gratis uitstoot.
De hele moderniteit rookte; schoorstenen, uitlaten van motoren,machines, auto’s.
De afzuigkap moest nog worden uitgevonden.
Natuurlijk wilde je weten wat er zo fijn was om zelfstandig aan witte stokjes te zuigen en kringetjes te blazen. Je bleek het niet te kunnen zonder te hoesten, rochelen en de
rooksmaak uit te willen spugen.
De enige reden waarom je het toch bleef proberen waren de kringeltjes rook, die als volmaakte nullen hemels opstegen. Je stelde je voor dat indianenopperhoofden zo hun berichten verzonden, lurkend aan hun vredespijp. Toen dat lukte was meteen de drijfveer tot roken verdwenen, als een nul in de lucht.
Alleen met vuurtjes stoken was je je tijd ver vooruit… je kon al vroeg een vuurtje geven aan wie er net een wilde opsteken om wat stoom af te blazen. Roken leek een ventiel tegen de stress van het moderne leven. Al meenden veel kunstenaars er verheven inspiratie uit op
te zuigen.

Beginsel

Voor geboorte was er
nog niets te ervaren,
niets anders dan bestaan,
wezen had nog geen vel.

zelfs geen saaiheid, geen
ene verveling te beleven,
wel veel loze ruimte, heel
geestig, dat dan weer wel

pas als ‘t lijf verschijnt
komt er iets reuren,
‘n ijl & teder benul van
wild wereldgebeuren

beginsel kent geen eind

Toiletdanser

Dansen vond je van jongsaf aan
‘n private aangelegenheid waar
anderen niets van mochten zien.

Je danste het liefst onhoorbaar
nat onder de douche, deur op slot.
muziek bedacht je er ter plekke bij.

Dansend op de deksel van ‘n wc-pot
ging je uit je dak, je bewoog zo vrij.
Je danste als ‘n zot en weg was je.

Soms in ‘n mum achter iemands rug
deed je buitenzinnig rare pasjes,
‘n aanval van LaTourette, razendvlug

Veel therapie, gelukkig, nooit genas je
van deze choreografische anomalie.

Vuur

Wat of je later wilde worden?
Dat vroegen de mensen die vonden
dat ze ‘het’ gemaakt hadden.
Vaak hadden ze helemaal nog nooit iets gemaakt.
Waar was dat ‘het’ dan?
Mijn enige ‘ambitie’ was iets te doen…
om mijn handen te laten handelen, dingen te maken,
desnoods door ze eerst stuk te maken.
Nooit kwam het bij mij iets te worden. Voor wie, voor wat?
Mijn ‘vuur’ was hooguit iets op te graven, iets te ontdekken…
het verborgene op te delven…het vergetene af te stoffen
en in het licht te zetten.
Maar nooit om iets te worden, te bewijzen of te bereiken.
Daar bewees ik mijzelf geen dienst mee, werd mij te verstaan gegeven.
Ik verstond hun taal niet en zag liever mijn handen handelen
en iets scheppen waar niemand om gevraagd had.
Daar zat toch niemand op te wachten, hoorde ik achter mijn rug
besmuikt gefluisterd.
In ‘niemand’ vond ik een dankbaar publiek, vol verwachting
verheugde deze anonieme menigte zich in het volgende schepsel
dat ook mij verraste.
Iets betekenen betekende voor mij letterlijk, tekenend graven
in het witte papier naar een teken van leven, dat opdoemt uit de verte
van het onbevlekt maagdelijke wit. De hemel zij gedankt dat het nooit
iets met mij is geworden, het zijn heeft genoeg aan zich.
Ooit nam mijn vader mij op een zaterdagochtend mee
naar een Germaanse vindplaats bij Dordrecht. Vroeg in de ochtend, het was mistig,
legden we in het talud van een moddersloot potscherven bloot.
Dat het illegaal was versterkte de intensiteit en de euforie bij elke vondst.
Thuis plakten we een Germaanse kookpot in elkaar van verschillende
exemplaren met klei en knijpers. Één heel nieuw ding van vele oeroude
scherven. De enige opleiding waarvan ik heb genoten.

Risicoanalyse

Soms wordt het wonder van te bestaan je nog eens extra ingewreven
door onomkeerbare lotgevallen.
Zo werden mijn vriendjes Ronald (9) en Freek (12) plots doodgereden.
Ronald op een zonovergoten zomerdag door een vrachtwagen bij een zebrapad.
Freek tijdens een nachtelijke dropping, mogelijk door een volgauto?
Vreemd hoe schaamteloos levendig je je voelt naast het gemis.

Twee andere vriendjes uit die tijd, de tweeling Ricky en Rudy (12)
emigreerden naar Canada. Het laatste bericht dat we van de jongens hoorden
was dat de ene broer de ander met een vuurwapen in zijn oog had geschoten.
The American dream. Verder hebben we nooit meer iets van hen vernomen.
Het lot uit de loterij zegt nooit of het een vloek is of een zegen.

Later weer nam mijn wilde vriend Kick (18) bedoeld of onbedoeld
een overdosis heroïne. De laatste keer dat ik hem zag had hij een
tatoeage over zijn hele onderarm laten zetten. Een plattegrond
met hoofdsteden van de wereld waar hij zijn naalden in kon prikken.
Van Parijs, NewYork, Rio, London, als psychonaut kon hij zo overal heen….
vertelde hij lachend, spelend met het lot in eigen hand.

Men weet zich inmiddels dus wel gewaarschuwd om vriendjes met mij
te worden, zou je bijna denken… Er lijkt een zeker risico aan te kleven.
Dat is begrijpelijk, waar rook is…zijn indianenverhalen.

Toch mag je gevaar nooit overschatten. De dood is immers geen risico,
maar een zekerheid waar je blind op kunt vertrouwen.
Wàt de dood is is weer een heel ander verhaal, waar we het pas over
gaan hebben zodra we elkaar weer zien. Het gratis lot om geboren te zijn
maakt ons uitverkoren, voor zo lang het lichaam duurt.

Mijn vriendjes namen geen van allen afscheid. Ik neem aan vanuit
de wetenschap dat we elkaar zeker weer zullen zien. Het verklaart
wellicht het feit dat ik zelf ook nooit afscheid heb genomen…van niets
en van niemand vanuit diezelfde overtuiging.

Want wat valt er af te sluiten? Het bestaan blijft zich openen en ontvouwen.
Velden vol madeliefjes.