Pixel

Mijn nieuwe vriend Ralph P. stond opeens onder kantooruren op mijn schuifpui te kloppen. Hij was nogal impulsief in de pixelvaluta gestapt, zo spuugzat was hij van die kantoortuin, dat begreep ik toch als geen ander…en of hij nu van mij even wat echt geld kon lenen? Die pixels moesten namelijk alleen nog maar even gevalideerd worden, dat duurde nu eenmaal wat langer, zo ging dat in de pixelflitshandel. Dat had de pixelautoriteit in al haar wijsheid besloten om de handel in voorkennis te faciliteren. Miljarden Pixels bezat Ralph inmiddels, niet eens op papier, maar op echt beeldscherm…in nullen en enen.
Elke pixel op elk wereldwijd scherm was opeens te koop gezet door een durfinvesteerder, voor een schijntje van de toekomstige waarde. Pixels werden alleen maar meer waard naarmate er minder pixels overbleven.
Dit was het juiste moment om in te stappen, dat had de zelfbenoemde pixelautoriteit Ralph ingepeperd.
De pixelkoers lag toevallig nu even op een historisch dieptepunt en kon dus kon alleen nog maar stijgen, logisch toch?, aldus Ralph’s personal pixel-advisor.
Na zijn aankoop trok de pixelmarkt eerst aan, zo bewezen de pixelstatistieken glashelder.
Toen Pixel-oligarch Ralph mij nogal dwingend begon te bewerken om mij ook in de pixelbizniz te werpen en mij voor ‘eigenportemonneedief’ begon uit te schelden, heb ik hem met zijn eigen pixelstaafdiagram om de oren geslagen en mijn kantoortuin uitgejaagd.

Lees verder

Stroomuitval

de plumeau ligt
onbewogen
stofbedolven
te wachten om
schoon
gezogen

moe is de moeder
van alle stof
zonder reden
wenst het te liggen,
dingen te bekleden

vanwaar komen
muisgrijze vachten
zo dwarrelsgewijs
elke huid zacht
bevrachten

zijn het dierbaren die
tot stof wederkeerden
zwevende tekens van
verregaand vergaan

verlangt stof naar niets
dan die gulzige god
met zijn/haar zuigmond,
naar een samenzijn
als stoffelijk overschot

de plumeau blijft
onbewogen
stofbedolven
wachten
om schoon
gezogen

Aardlab

Er was weer eens een ufo geland en weer op een rotonde, de zoveelste… Buitenaardsen zagen rotondes kennelijk als speciaal voor hun ontworpen landingsplaatsen.
Twee aliens waren uitgetreden om een luchtje te scheppen. Zegt de grote tegen de kleinere, leunend tegen een verkeersbord: ‘Zeg, ken je die ene mop van die Aardling die op Mars landt en zegt : “wat stinkt het hier!”
‘Nee, ik ken alleen die andere mop!’, zegt de kleine gapend.

Ondertussen komt er een industrieel ontwerper, herkenbaar aan zijn brilmontuur, aangerend vanuit zijn
doorzonwoning en stelt zich enthousiast hijgend voor:
‘Hallo, mag ik zeggen eh collega’s, sorry dat ik zo stoor, maar ik wilde jullie al zo lang complimenteren, ik ben zelf ontwerper en ‘n enorm bewonderaar van jullie design, het is zo strak, zo gelikt… jullie principe lijkt wel: ‘No thing is more than less’ , geweldig…wat een voorbeeld!’

‘Je kunt ook gewoon in gedachten praten hoor’, liet de kleine Aliën meteen weten: ‘Wij contacten ons namelijk telepatisch…, maar even over ‘No Thing is More Than Less’….weet je, ons doen wat we kunnen, snap je…we laten alles weg wat niet nodig is, ruimte is voor ons de enige ‘bouwsteen’ voor een ultieme open inrichting!’

‘Ja, dat is opvallend’, zei de industrial designer, ‘jullie laten alles liever leeg, en geen spoortje van aanwezigheid laten jullie na. Heel mooi. Ook heel handig trouwens, dit telepatische…apparaatloos design!
‘Maar kijk eens naar onze aarde, helemaal volgeplempt met dingen, overal ontsierende menselijke sporen. Waar hebben jullie dat principe geleerd…dat No thing is more than less?’

‘Nou niet, nergens dus…snap je, we bezoeken de aarde alleen maar om te zien hoe het niet moet.’, legt de kleine uit met een glazige blik.

‘Wat?….zeg je nu dat wij in dit heelal een voorbeeldfunctie hebben voor
buitenaardse beschavingen?’

‘Zeker weten, we hoeven al die fouten die jullie met zoveel moeite
realiseren zelf niet meer te maken. Daarom bestaan er alleen maar
buitenaardse beschavingen, snap je?’

‘Maar, wat is het grotere plan dan, is er een alomvattend intelligent
design dat ….’

‘Natuurlijk, wij zijn één alomvattend geniaal organisme, waar de aarde een proefstation van is, snap je?
Met louter proefkonijnen, zoals jullie dat zelf noemen, wij zijn slechts
waarnemers, verkenners die verslag uit brengen’
‘Momenteel onderzoeken wij of jullie een zelflerend systeem kunnen
vormen… snap je? en dit loopt al eonen…snap je?…voor ons ook een beetje vervelend…snap je?’

‘En, zijn we zelflerend?’

Er volgde een lang telepathisch zwijgen, waarvan de ontwerper dacht: ‘Neemt stilte nu toe of neem de herrie af?’

‘Het lijkt er nog echt niet op’ lieten de twee subtiel doorschemeren, ‘we zien vicieuze cirkels…snap je niet?’

‘Maar waarom helpen jullie ons dan niet?’

‘Dat zou ons onderzoek waardeloos maken, het zou de bewijsvoering
vervalsen. Kijk, als het niet kan, ook goed snap je, maar dan weten wij dat,
bespaart ons veel energie’

‘Wat moet er dan bewezen worden?’

‘Of jullie samen in staat zijn om een hemel op aarde te scheppen… maar luister, we moeten weer gaan, het stinkt hier trouwens als de hel’

‘Bestaat er dan echt een hel?’
vroeg de ontwerper nog…hij zag alleen nog de snel verdampende streep aan de hemel.
Hij ging terug naar de ontwerptafel
met de vraag: Hoe sla je dingen op in ruimte? Ruimte als magazijn.

Woestijnkapitein

Opa Geim had niets te verbergen vond hij zelf. Hoe hij heette stond op zijn naambordje. Waarom men hem Opa Geim noemde vroeg niemand zich af.
Hij was vroeger woestijnkapitein geweest, althans dat vertelde hij graag met zijn blik op oneindig, alsof hij onbekende horizonten in het verschiet zag.
Ze mochten alles van hem weten…’Vraag mij maar leeg, we weten nergens van, wat ik allemaal niet weet, daar kan ik verhalen over vertellen, je gelooft je eigen oren niet!’
In de winkel gaf hij zo zijn portomonnee aan de caissière om het verschuldigde bedrag eruit te laten nemen. Zijn huissleutels lagen op de bloempot voor het tuinhuis voor het geval dat hij die ‘n keer zou vergeten.
Hoe oud Opa Geim was wist hij zelf ook niet, de tel was hij liever kwijt dan rijk. De ouwe Geim bleef meestal thuis. Hij hield oogjes in het zeil, volgens buurtgenoten die hem in ruil daarvoor eten brachten, wat er over was van de vorige dag, kliekjes die hem heerlijk smaakten. Zijn fornuis kom hij wel weg doen. Natuurlijk hield kapitein Geim niks in de gaten maar zag met genoegen toe hoe alles reilde en zeilde.
Buren kwamen graag langs om hem uit te horen…verhalen over vroeger. Geim kon zich feitelijk weinig herinneren, maar genoot ervan om ter plekke vroegere tijden te verzinnen waar ‘het nooitgebeurde’ zich afspeelde… over mensen die hij nooit gekend had…zelfs mensen die nooit geboren waren. Die laatsten vulden om onbekende reden een speciaal warm plekje in zijn hart. Geim gunde ze graag ook zo’n mooi leven. Door te vertellen eerde hij de onbestaanbaren met verhalen over hun nooit geleefde levens. Vaak sloot hij zijn ongelooflijke verhalen af met:
‘Dat wist je zeker niet hè? Nee, dat dacht ik al…en juist daarom vertel ik je dit, want anders was dit ongehoord gebleven!’
Soms droomde hij heldere dagdromen waarin hij gewoon een van hen was…als ongeborenen onder elkaar die de zeeën van verhalen met elkaar deelden.
‘Een goed verhaal is als een schip op de zee van mogelijkheden’, zou hij ooit hebben gezegd…

Later, na zijn begrafenis bleek Opa Geim bij een plantsoenendienst te hebben gewerkt. Nog nooit was hij aan boord van een schip geweest, aldus een ver familielid die zijn inboedel erfde. ‘Kapitein?’, had hij geschamperd, ‘Kapitein der Woestijn, dan zeker!’
Niemand geloofde die verre erfneef. Nog jaren sprak de buurt van ‘een echte kapitein Geim’ bij elk sterk verhaal dat de ronde deed.
‘Dat wist je zeker niet hè?, Nee, dat dacht ik al… en juist daarom vertel ik je dit, anders was dit mooi ongehoord gebleven!’

Zinnen als Escher

Als je eraan denkt
wat je allemaal niet kunt onthouden,
zoveel…
dat zul je nooit vergeten.

Je herinnert je alleen nog
het toekomstige
als de dag van gisteren.

Het hiernamaals bleek bij nader inzien
‘n archeologische opgraving,
de resten bestonden uit het
onverwoestbare.

Alleen met een trap
die je in de diepste diepten wergwerpt
kun je omhoogklimmen naar
de hoogste bodem,
die sluitdeksel van deze circulaire tunnel.

Zorg eerst dat je niets denkt
voor je wat dan ook grondig kunt nalaten,
doe niet en er zal nalatenschap ten deel vallen
aan het onteigende.

Schat

Holman Echo was de nachtelijke koelte van het moerbeibos ingelopen, achter de lage bergpas langs waar de volle maan scheen. Daar liep hij Droge Vijver tegen zijn inmiddels scharminkelige lijf. Het maanlicht voorzag zijn stokoude vriend van een gouden randje… hij scheen bijna doorzichtig.

‘Dat je nog leeft zeg, na de laatste keer, ouwe schatbewaarder’, lachte Holman Echo verheugd tegen de hoogbejaarde.
‘De laatste keer namen we nog lachend en voorgoed afscheid, weet je nog?’

‘Dat zal ik nooit vergeten, beste Echo, vooral omdat ik mij er niets van herinner’ grapte Droge Vijver. ‘In mijn vele vorige levens ben ik vaak een eendagsvlieg geweest…ik heb kennelijk nog wat levensdagen tegoed… en jij Echo, als wat wens jij nog te blijven na de volgende ontlijving?

Holman Echo begon voor zich uit te mijmeren:
‘Ons voortbestaan lijkt te zweven boven een woud van voormalige levens die alle wezens ooit geleefd hebben, dat woud groeit nog altijd aan… en zijn dromen dan niet onze vleugels van geest, waarmee we door en over dat woud kunnen vliegen? En weet je Droge Vijver, zo wonderlijk… eindigt niet elke droom met de wens om opgegeten te worden, verorberd door het bestaan, als voeding voor het woud?’

Dat komt mij bekend voor, zei Droge Vijver glunderend, ‘Ik droomde als eendagsvlieg alleen maar om volgende dag te worden geboren, tijdloos duurde dat voort, het leven verslond mij dagelijks en trok mij de volgende dag weer een vers lijfje aan’.

‘Hoe ben je dan ooit in het lijf van een schatbewaarder geboren?’, vroeg Holman Echo.

‘Dat was het enige dat nog over was,
niemand wilde het hebben…’, begon Droge Vijver hardop te lachen.
‘Dat zijn altijd de besten…die niemand hebben wil!’

‘Wie wil er nu ook een schat bewaren, een schat van niets, niemand toch?’, schuddebuikte Holman Echo.

‘Hou op, Echo ik lach me nog dood’, smeekte Vijver schaterend.

‘Heb je die schat nog steeds bewaard, ouwe vijver, of heb je nu niets meer?’, ging Holman verder.

Droge Vijver had het nu echt niet meer, zijn broze gestalte viel domweg om… Holman wachtte tot zijn vriend helemaal was uitgelachen en roerloos de stilte in ging.

Echo herinnerde zich hun samenzijn en dacht,
‘We kunnen in elk geval terugkijken op een prachtig volgend leven…’

Het heldere maanlicht scheen voort en bedekte het voormalige lijf van de schatbewaarder.

Ensor

Ernst is wel licht ‘t meest
serieuze misverstand en wel
daarom zo onbedoeld grappig.

Men gelooft echt in zichzelf.
Is leven niet veel te grappig
om serieus genomen te worden?

Dodelijke ernst jaagt angst aan
verjaagt het speelse leven,
dat gek is van geluk & toverbenul.

Speels leven is onstuitbaar vitaal,
frivool, vrolijk van kwetsbaarheid,
zelfs de dood is een speelgoedje,

want sterven is zo licht als schaduw,
het kwetsbare zijn is zo gewichtloos,
je bent er elk moment geweest.

‘t onverwoestbare in ons wezen,
zo geestig, de rest is slechts te leen.
Dood is spelen dat je er niet bent.

Leven is die garderobe van lichamen
voor het feest der vermommingen
en ernst is serieus niet om te lachen

Ooi

De voldragen ooi gaat lammeren,
altijd een verrassing hoeveel ze
er werpt. De eerste twee glijden er uit
worden schoongelikt, de derde worp is moeizaam, ligt gedraaid. Het moet gehaald, getrokken. Het lam is kleiner, slapper en wordt uiteindelijk verstoten, geschopt, verschopt.
De ooi ruikt eraan en keert zich af, weigert het te zogen.
Wij ontfermen ons over het arme lam en geven het wekenlang de fles, liefst met de biest, de moedermelk.
Het lam blijft ondanks of dankzij al onze onbeholpen zorg klein en sterft na een maand alsnog.
De wijze ooi rook het al onmiddellijk.
Afwijzing en dood laten gaan blijkt ook moederliefde. Ons mededogen is een vergeefse en wrede ingreep gebleken. Aan één keer ruiken had de ooi genoeg.
Wat wijsheid is, daar heeft de mens geen neus meer voor. De neus, zetel van de intuïtie. En stel dat de zetel tot de mens spreekt, dan is er nog die bereidheid nodig om te luisteren en dat zeldzame blinde vertrouwen. En dan nog de moed om het onaanvaardbare te doen.
Faam noch blaam deren de ooi.
Wat rest dartelt in de wei.

Paaseiland

Mijn man heeft een Paaseilandhoofd, omgevallen op zijn kusseneiland. Elke ochtend dat ik naast dat hoofd ontwaak denk ik: zoiets moet Darwin ook gezien hebben vanaf de Beagle, toen hij na een lange zeereis Paaseiland naderde…reusachtige hoofden obsessief turend naar iets in de verste verten. Gebeeldhouwde koppen, zo noemden ze dat in de frenologie. Schedelmeetkunde is nu een achterhaalde wetenschap, maar uiterlijke kenmerken spreken toch wel degelijk boekdelen tegen mijn onderbewuste. Ik droom ervan.
Ik ben nooit verliefd geweest op mijn man, eerder geïntrigeerd door dat archaïsche gezicht waarin alles: zijn kaken, konen, kin… die gebeitelde mond, dat steile voorhoofd, die massieve neus, alles zo uitgesproken.
Ik betrapte mijzelf erop, wellicht omdat ik tot bioloog ben opgeleid en nooit mijn vak heb kunnen uitoefenen…dat ik hem altijd met ‘n wetenschappelijke distantie aan het observeren ben geweest, alsof ‘het’ een onontdekte soort was die nadere determinatie vroeg. Een terra incognita wat ik in kaart moest brengen. Wat was de oorsprong van deze ondersoort, in een weeshuis opgegroeid…opgevoed door een koude afwezigheid?
Wat ging er om in dat uitgesproken hoofd, dat zwijgt als ‘n spreekwoordelijke steen.
Alsof alles al gezegd is, zo staart het megalithische hoofd vanuit mijn grootvaders fauteuil naar de platte verten die de televisie te bieden heeft. Ontdekkingsreiziger is hij zeker niet, tot geen reis te bewegen.
Het tv-geluid staat altijd uit. Hij lijkt zich louter te laven aan het beeld. Na veertig jaar heb nog niet eens het begin van een theorie over dit eiland in mijn leven. Misschien moet ik maar eens aan land gaan..of een baan zoeken? Ik vind mijzelf eigenlijk ook wel een raar beestje.