Kuddes

Ik is niet een iemand
veeleer een hele kudde
zelfs loslopende kuddes
van velerlei & allerhand

ik is niemands herder
niemand hoed hier want
hoedt u voor de herders
laat u hoeden door niets

kuddes zwermen vrij uit
over eeuwige omvelden
ze grazen behoedzaam
elke bestaansgrond af

geest heeft vele magen
ze verteert hulsels & kaf
tot het wezen zich bloot
geeft in leven en dood

het ene in alle delen
begint gestaag te dagen
dat het ene meer is
dan de som der velen

volgens oude sagen
zijn kuddes de helden
ze dragen ons leven
bemesten de velden

Velds

hier ligt het…

onder het maaiveld
tussen de halmen
in de luchtkamers van
veldmuizen en mollen

hier ligt het….

waar torretjes, kevers,
vlinders, hazenlegers
kortom ‘t Kruipend
Gedierte des Velds

hier ligt het begin

‘t beginsel waar dauw
mistig in gaat liggen
waar hemelwater loopt
naar het laagste punt

hier ligt het begin

het begin der hemelen
zo laag bij de gronds
waar wezens oefenen
in engelachtig wezen

voor ‘t hemelen begint

Bovenal

Normaal neem je de droomlift,
Buiten Dienst….knippert het paneel
dan maar de virtuele trap betreden
de koud metalen leuning zoekt
warmte en houvast in je slapende hand

wankelen de treden omhoog of omlaag?
weten je voeten wel dat ze nergens
heen moeten? …ze dansen hun eigen gang
op ‘n oud toekomstmuziekje van L.W.
(Ludwig Wittgenstein) die hier zijn idee
van een droomhuis ontwerpt en bouwt.

Zijn geest staat blijvend in de steigers.
W. uitvinder van de denkbeeldige trap
die men eenmaal boven gekomen liefst
weg moet gooien (al het overbodige is loos)

het is een hele de klim, boven tref je W. aan
op – de hoogste verdieping – waar hij zijn
bovenkamer steriel wit aan ‘t stuccen is.
Hier staat hij dan, de logica-sjamaan
“zu schweigen wovon mann nicht sprechen kann“

dit verwonderde jou als kind bovenal:
……De Hoogste Verdieping……..
dat hoger ook tegelijk dieper is.

Ludwig gooit nu stoïcijns zwijgend
die hele godganse trap, trede voor tree
naar beneden, in ‘de hoogste diepte ooit’
Daarom blijkt geen enkele reden.

zwijgend als ‘n witgestucte muur
schrijft W. met ‘n potloodstompje:
Er gaat Niets boven Al

Haven

in de haven liggen vele schepen
in de week, als keiharde ideeën
zijn ze helaas te onbevaarbaar
op de smeltzame zee van zijn

ze moeten eigenlijk ontwateren
in de winter, op het droge
om ze onzinkbaar afgedicht
fraai op te kalefateren…echter

‘s nachts aan de wakende kade
maken handen trossen los
ze lichten ankers om onbemand
af te drijven naar poolgebieden

waar vereende handen bouwen
aan het massieve machtige schip
van ijs, dat eenmaal klaar op reis
gaat richting evenaar, om zich

aldaar ongehavend te ervaren