Ik had net Barvo in de cellokist weggemoffeld toen moeder Wami mijn schuilplaats binnendrong.
‘Heb jij die kamferstank op je geweten?’ ,vroeg ze mij terwijl ze met geloken oogleden de stilstaande lucht opsnoof. ‘En ik ruik er nog iets anders doorheen, wat is dat voor vreemd aroma?’
Ik verklaarde koeltjes dat het tegen de motten was die het behang wegknaagden…en die vreemde geur, ‘Komt die damp niet uit de oude koffer van opa Darpo?’ , vroeg ze.
‘Daar ligt toch zijn cello in!’ ,
Wami moest nodig op pad voor een bevalling, dan haalde ze meteen een frisse neus.
Wat moest ik nu? De muren van mijn bovenkamer doorbreken, mijn vloer slopen om de diepte in te gaan? Moesten er eerst ruimtes doorgebroken worden voor je aan echt schrijven toe kon komen?
Ik keek naar de cellokist waar Vorelsmani in lag. Was hij wellicht een gevaarlijke gek of toch een geniaal schrijfbeest, met een legendarisch geheugen? Ik wist het oprecht niet meer. En waarom zou hij niet beiden kunnen zijn, tegelijkertijd?
Parkietenvlees was het meest meeslepende wat ik ooit gelezen had.
Overdonderend wat die hoofdpersoon allemaal niet mee had gemaakt. Hoe zou ik ooit zoiets kunnen evenaren als ik zelf nooit iets meemaakte hier achter het behang? Ik, man zonder geschiedenis, welbeschouwd had ik nog niets om over te schrijven.
Behalve dat ik tussen mijn schrijfobsessie heimelijk droomde van juffrouw Wasselgenk,
Zou zij mij niet van ervaringsfeiten kunnen voorzien, belevenissen, gebeurtenissen?
Natuurlijk zou ze dat kunnen, maar wat had ik haar te bieden, hooguit een toekomstige vereeuwiging in mijn epos. Hoe zou ik dat voor haar aannemelijk kunnen maken, verleiding, gouden bergen? Hoe dan ook, een overmatige hoeveelheid bluf zou ik moeten inzetten om haar te kunnen winnen. Onwillekeurig werd ik herinnerd aan de eerste literaire wet van Vorelsmani: “Wat je ook verzint, fabuleert, je zult er eerst zelf heilig in moeten geloven, alsof je het zeker weet, dat is de kerosine van de overtuigingskracht, verbluffend, het geeft je verbeelding vleugels. En degenen die je ermee weet aan te steken ziet ze eveneens vliegen”
Er werd zachtjes aangeklopt, ik liep naar de verborgen deur, gluurde door een kier.
Er was niemand. Weer werd er geklopt, nu dringender. Het kwam uit de kist. Barvo wilde er uit. Hij keek mij bezeten en dwingend in de ogen , ‘Je moet mij helpen, ik heb zojuist in de kist een nieuw hoofdstuk geschreven…als je een schrijfmachine hebt citeer ik het!’
‘Ik heb hier alleen maar een potlood en oude partijnotulen’ ,zei ik verontschuldigend.
‘Ook goed… hier komt de openingszin!’
Maand: september 2019
Genen8 (Eland)
Achter het behang kwam ik er maar niet uit hoe ik het panorama van mijn bovenkamer kon vergroten. Wie moest ik raadplegen. Waar hadden mijn schuchtere pogingen om te gaan schrijven nu al niet toe geleid…huisarrest, nog geen schrijver en dan al in ballingschap. De enige die mij kon helpen was Barvo, maar hoe kon ik mijn literair mentor bereiken. Ik besloot onze dienstbode Wasil om te kopen om bij de Fourai-kiosk nabij de Vezilsbrug navraag te doen naar Vorelsmani. Wat wist ik eigenlijk van Barvo? Ik wist niet eens waar hij woonde. Vaak had ik hem uitgenodigd bij ons thuis, maar dat kwam er nooit van. Graag had ik hem destijds aan mijn ouders voorgesteld zo had hij mij begeesterd. Wasil was echter totaal overstuur terug gekomen. De revolutionaire garde zat achter Vorelsmani aan. Ze hadden Wasil bruut ondervraagd toen hij bij de Fourai-kiosk terloops informeerde naar de beroemde schrijver van de opruiende roman. Het aanvankelijke meesterwerk was plots in ongenade gevallen. Het volk zat niet op ‘Parkietenvlees’ te wachten. De garde wist veel beter wat het volk nodig had.
De volgende nacht, ik had daar achter het behang geen besef meer van dag en nacht,
werd er gebeld. Mijn ouders sliepen door het gebel heen, maar Wasil had voorzichtig door de brievenbusgleuf gekeken en slaperig gevraagd naar wie daar belde.
‘Ik ben een vriend van de jonge Beusgard’ ,had een uitgeputte stem gefluisterd.
Toen Wasil de deur opende zag hij de gedaante van een oud vrouwtje, slecht geschoren. Had Barvo mijn lokroep telepathisch ontvangen?
Ik herkende hem bijna niet terug, zijn sik en gedistingeerde puntsnor, resultaat van jarenlange koestering waren van zijn gezicht verdwenen. Zijn haar zat in een knotje samengebald. Vrouwenkleren hadden hem uit handen van de garde gered.
Of hij zolang de revolutie duurde even bij mij kon onderduiken? Natuurlijk zei ik meteen
ruimhartig ja op zijn verzoek, zo blij was ik om hem weer te zien. Niet wetend wat de consequenties zouden zijn. Hoe verborg ik hem voor de scherpe blik en vooral neus van moeder Wami. Barvo stonk immers als een bronstige eland in de rui.
In de voorraadkast vond ik kamferolie en vroeg Barvo om zich hiermee in te smeren om de ergste stank te overstemmen. Hij kon slapen in een lege cellokoffer achterin de behanggang waar niemand ooit kwam. In de koffer viel hij subiet in slaap, uitgeput.
De volgende ochtend was hij goed te spreken en dankbaar voor het onderdak.
‘Kan ik je nog ergens mee helpen om je schrijfaspiraties te verwezenlijken’? , bood hij fideel aan. Ik legde hem mijn probleem van het ontbrekende raamwerk voor.
Vorelsmani barstte in een hoofdschuddend uit in gelach.
‘Hoezo een raam, je rost elke muur eruit waar je tegen aan loopt… dan krijg je pas uitzicht, wat dacht je nou?….alle denkbare muren van je bovenkamer moeten
tegen de vlakte Beusgard…alleen dan kan het dak eraf, snap je?’
‘Maar Barvo!’ , verweerde ik mij ‘…en de vloer dan?’
‘Vloer?…welke vloer, welke schrijver heeft er nu een vloer in zijn bovenkamer?…je moet toch ten alle tijde overal meteen de diepte in kunnen…noem ze mij, die schrijvers die hun bovenkamer ommuren en er vloeren in storten… slaapverwekkende boeken schrijven ze….nooit gaat het dak eraf!’
Barvo was uitgetierd. Ik zat bij te komen van zijn college en probeerde het vergeefs op een rijtje te krijgen. In de kamer hoorde ik moeder Wami roepen: ‘Waarom stinkt het hier zo naar kamfer?’
Genen7 (Sleutelgaatje)
Onthouden, hoe deed je dat? Vorelsmani had beweerd dat hij zijn gehele roman ‘Parkietenvlees’ had gememoriseerd en gedicteerd aan zijn notulist. Geen geringe prestatie voor een drankzuchtig brein. Hoe deed hij dat dan? Bezat Barvo een fotografisch geheugen?
‘Welnee kameraad Beusgard’, had hij nuchter gereageerd, ‘onthouden werkt veel basaler dan een foto…je moet louter en alleen het onvergetelijke schrijven…zodra je iets vergeet is het evident dat het niet de moeite waard is om op te slaan…begrijp je?…kun je dat onthouden is de verkeerde vraag…kun je het niet meer vergeten? ,daar gaat het om!’
Ik moest erkennen, ik had dit niet kunnen vergeten zo helder stond het mij nog voor de geest.
‘Kijk je brein heeft een ingebouwde redactie, ze redigeert en schrapt spontaan al het overbodige en het onvergetelijke wordt in marmer geciseleerd als in een grafsteen’
‘Heb je dan nooit iets opgeschreven?’ ,riep ik verbijsterd uit.
De parkietenauteur bleef raadselachtig stil, Barvo tuurde na deze vraag over de meanderende rivier waar het laatste zonlicht op was gaan rusten. De rivier stroomde uit naar de nacht, als een feestelijke wapperend lint in de wind.
‘Onvergetelijk!’, verzuchtte de schrijver…’
‘Hoe heb je dat dan geleerd?’ ,drong ik verder aan.
‘Ik vertel je dit in vertrouwen als vakbroeder…vertel dit nooit verder… ik moest wel, ik ben analfabeet…waarom zou ik leren schrijven…? Als je zelf muziek ter plekke kunt uitvinden, waarom zou je dat dan noteren…het zou een schending zijn van de derde literaire wet, die van het eenmalige!’
Deze ontboezeming stond inderdaad in mijn gemarmerde herinnering gebeiteld.
Ik was geschokt in eerste instantie, maar mijn bewondering voor Barvo steeg naar een onpeilbaar niveau.
Hoe kon je weer analfabeet worden? Was er nog wel een weg terug? Waar leerde je dat? Of beter gesteld waar leerde je af? Dit alles vroeg ik mij af hier achter het behang.
Maar hoe zat het met het raam in mijn bovenkamer? Ruim uitzicht, de vijfde wet, was van groot belang voor een schrijver, overzicht en inzicht. Waar moest ik over schrijven zonder raam. Het was nu alsof ik vanuit mijn bovenkamer door een sleutelgaatje naar de buitenwereld tuurde, het perspectief van een muis, terwijl ik de blik van een arend nodig had om tot een epos te komen. Om het grote geheel te kunnen observeren was een groot raamwerk onontbeerlijk. Ik moest zomaar aan buurman Momzi denken die altijd in de bouw had geklust, maar dat kan zijn omdat ik Belko dwars door het behang hoorde blaffen.
Genen6 (Behang)
Mijn vege lijf was voorlopig aan huis gekluisterd. Wami had mij veilig opgeborgen in de geheime ruimte achter het behang. Het stond vast dat we zouden remigreren naar Zweeds Lapland. Vader was de nodige reisbescheiden aan het verzamelen, wat in deze chaotische overgangsperiode richting het arbeidersparadijs niet simpel was. Hij zette heel onze voorraadkamer en huisraad in om de juiste papieren op te kopen.
Wat kon ik hier anders doen dan dromen van mijn schrijverstoekomst. Het praktiseren ervan had moeder mij verboden. Barvo Vorelsmani had echter een onuitwisbare indruk achtergelaten in het moeras van mijn jongensziel, als een versleten kozakkenlaars in de modder. Die afdruk stond vol water wat mij tot bespiegeling aanzette.
‘Verveling is voor een schrijver een uitgelezen luxe’ ,hoorde ik Vorelsmani in mijn bovenkamer op bezwerende toon prevelen, ‘uit die luxe wordt alle echte literatuur geboren…niet uit noodzaak geboren, maar juist uit goddelijke verveling…’
Verveling was dus een muze…en deze luxe muze werd mij letterlijk in de schoot geworpen. Had de schepper zich ook niet stierlijk verveeld voordat de mens in het leven werd geroepen? Wat hadden dieren of planten voor verhaal? Geen, die wezens leefden in vrede, tevreden zonder verhaal. Vol overgave eten of gegeten worden en vredig vegeteren. Maar mensen leefden hun eigen verhaal alsof het alleen dan echt was, liefst met zichzelf als hoofdpersoon, als held. Geen dier of plant lag wakker van heldendom.
De wijze woorden van Barvo indachtig besloot ik op dit lucide lege moment mijn bovenkamer in te richten als schrijftatelier. Niemand zou mij hier boven kunnen betrappen op het beoefenen van letterkunde. Hier zou ik voortaan gaan schrijven, in deze sereen ongemeubileerde ruimte. Mijn blanco geheugenvellen zouden als pagina’s dienen. Geen inkt, maar met puur licht zou ik schrijven, zonder pen ,of te wel met geen andere pen dan die van het eenpuntige bewustzijn. Aan publicatie moest ik voorlopig niet denken. Een schuilnaam zou tegen die tijd wel een vereiste zijn, zolang moeder Wami er maar geen lucht van kreeg. Zij had mij niet voor niets gratis gebaard. In sierlijk letters kalligrafeerde ik virtuele letters met eenpuntig bewustzijn gedoopt in licht:
“Gratis gebaard” hoofdstuk 1 , de kop was er af, maar waar was het raam in mijn bovenkamer? En hoe ging dat geheugen dat alles onthouden?
Genen5 (Postbode)
‘Schrijvers zijn allemaal zuiplappen en fantasten’, fulmineerde moeder Wami, ‘en Russische schrijvers worden zelfs dronken geboren… ik heb er heel wat ter wereld gebracht!’ Ze had net de recrutenjagers van de revolutionairen omgekocht met Opa’s geheime inktflessen.
‘Je moet meteen onderduiken tot die gewelddadige gekte voorbij is…ik heb je gratis gebaard, misschien moeten we maar terug naar Lapland, in Kiruna daar gaat de zon in de zomer niet onder en in de winter niet op, een perfecte schuilplaats’ ,verzuchtte ze.
Moeder Wami kwam uit een hechte Samiherdersfamilie, nomaden die met rendierkuddes rondtrokken in Russisch Lapland, Karelië. Tot op een dag die postbode uit Stockholm zijn eigen liefdesbrief bij haar kwam bezorgen. Die postbode was mijn vader Beusgard. Ze viel meteen voor hem, hij was zo ontwapenend onhandig. Hoe was hij haar op het spoor gekomen dat wilde ze weten. Ze hadden elkaar immers nog nooit ontmoet. De verlegen jonge postbezorger vertelde haar eerlijk hoe zijn vriend Ole deze liefdesbrief voor hem had geschreven als voorbeeld hoe je een vrouw kon betoveren. Daarna had hij die brief gekoesterd en alleen nog van zijn toekomstige vrouw gedroomd. In Jokkmok waar hij toevallig een brief moest afleveren had hij haar zien lopen en wist hij het…dat was ze, precies als in zijn droom. Zoals bekend hebben de Sami als nomaden geen brievenbus, dus moest hij de brief wel persoonlijk overhandigen.
Omdat Wami geen Zweeds las, droeg hij het voor. De betovering werkte, Wami smolt.
De jonge Beusgard volgde zijn hart en raakte verzeild in Karelië, Russisch Lapland. De herdersfamilie van Wami had Beusgard verwelkomd alsof hij één van hun kudde was. Net als postbodes trokken de nomaden rond, alleen Beusgard hoedde zijn kudde van brieven een voor een naar hun bestemming. Zorgvuldig was hij wel, hij las elke brief, uit oprecht medeleven.
Grip
Ach, begrip…
wat een mooi woordje was dat,
het leek houvast te geven,
stevig grip op de zaak
het leek wel een containertje
waar je iets in kon opbergen
met een label erop, naam, vorm,
gewicht, materiaal enz.
Het was dan net alsof je met begrip begreep
wanneer je soortgelijke containertjes
weer kon opslaan in iets ruimere,
zo leek je begrip te groeien.
Maar begrip is zelf een begrip, begrijp je?
Het begrip verklaart niets wezenlijks,
begrijp dat je er nog steeds niets van begrijpt
als er een begrip van hebt gemaakt.
Het is niets dan graaien in de lucht.
Zoek niet naar begrip, vind het onbegrijpelijke,
dit wonderbaarlijke gegeven er te zijn
vraagt om geen enkele bevestiging.
Genen4 (Zeppelin)
Wat ik al ijlend in dat delirium allemaal meemaakte viel met geen pen te beschrijven…hele werelden werden achteloos uit mijn bestaansgrond opgetrommeld en even later terloops weer vernietigd. Waar zich ooit mijn hoofd bevond voelde als een lekke Zeppelin die ieder moment kon vlamvatten, vol explosieve waanbeelden. Het lijf hing als nat wasgoed aan de waslijn in de najaarswind. Het rilde heftig toen ik mij zelf in een herinnering hervond, liggend in het door mijn opa gefiguurzaagde kinderwiegje luisterend naar de warme stem van moeder Wami die mij een Zweeds slaapliedje toezong.
Toen ik bijkwam uit die hallucinatie lag ik in een gammel veldhospitaalbed. Buiten de tent hoorde ik bevelen schreeuwen, die duidelijk niet werden opgevolgd. Hadden de recrutenjagers mij dan toch te pakken, lag ik hier als ingelijfde van het rode leger? Aan mijn kin betastte ik een vlasbaardje dat ik daarvoor nog nooit gevoeld had. Hoe kwam dat daar. Mijn moeder verbood mij om er als een bebaarde kozak bij te lopen.
Ik had hier kennelijk dagen lang ijldromend gelegen zodat deze geitensik van nesthaar kon ontstaan. Ik hield mij stevig vast aan de sik om mij enige bestaanszekerheid te verschaffen. Het besef drong zich op dat mij nog maar één ding te doen stond in dit ondermaanse: het zwart op wit krijgen van dat wat met geen pen te beschrijven viel, alsof ik voor het onmogelijke in de wieg gelegd was…een uitverkorene. Deze overtuiging zette zich nog obsessiever in mij vast dan voorheen door die sik. Onze dienstbode Wasiljewitsj had mij gevonden, lam onder het bureau van Opa Darpo. Opa’s ‘inkt’ was pure methylalcohol geweest. Ik mocht blij zijn dat ik het overleefd had, zuiver gif was het. Ze verbood mij om ooit nog een letter op papier te schrijven en om onmiddellijk die sik af te scheren, hetgeen ik overmoedig weigerde. Literatuur was niet voor ons soort mensen weggelegd en voor het leger nog minder, zo las mama Wami mij de les, wij zijn Zweden, neutraal door dik en dun. Die Rus Barvo was dus geen goed gezelschap voor mij. Nadat ze zijn roman ‘Parkietenvlees’ had gelezen mocht ik geen contact meer hebben met dat verdorven literaire beest. De zwaarbesnorde recrutenjager zei dat het bezoekuur voorbij was. Moeder Wami liet mij achter, zogenaamd jammerend gaf zij mij een vette knipoog. Dat ze mij zou verlossen stond vast, ze was niet voor niets vroedvrouw.
Camera eterna
De overvolle maan zette de afgekalfde nachtoever in een ivoorwit licht. De wereld leek een fotonegatief, zo onschuldig lief, nog niet ontwikkeld ,nog niet afgedrukt. Ongeposeerd naïef. Het sluiteroog van de maan zou altijd open staan en niets zou onopgemerkt blijven voor niemand. Herinner je nog je eerste foto van je zwartste nacht als mens?
Later bleek, de dop zat nog op de lens.
De wuls
De wuls reeft lankhaftig de mekel
aan warthaal eeft men vaak un hekel
maarik hau fanklink lare klanken
die gafels borwolzaam verwanken
Menkhan meifeel zaak enver weit hen
omhut pleeghen fansin losefheiten
tog salmen meina moeteg even
hik sgep veelp lezier hindit leefhen
Gor van Beenen , vroeg 21ste eeuw
Oom
Ik herinnert mij nog goed die ene oom die ik nooit heb gezien. Nu schiet mij weer te binnen dat hij trouwens ook heel geen naam had. Hij was de tweelingbroer van mijn vader met wie hij een telepathisch zeecontact onderhield. Aan het strand kreeg pa altijd zijn berichten binnen, via de juiste golflengte. Oom was namelijk stukadoor op zee. Stukadoor op zee?, vroeg ik dan ongelovig. Weinig muren, wandjes en plafonds op zee zou je zeggen, maar wat dacht je van die luchten en hemelgewelven, vertelde mijn vader, die pleistert jouw oom dus bij. Hoe kan dat dan? , protesteerde ik. Gewoon met een lange trap vanaf het achterdek van het schip, verklaarde mijn vader, maar het schip ligt dan natuurlijk wel voor anker, want het kan lelijk stormen op die stille oceaan. Typerend voor Oom was dat hij dus behalve geen naam, ook geen snor droeg noch een baard, wat voor zeevarenden eigenlijk een ongeschreven plicht is. Maar die witkalk bleef erin hangen ,dat werd keihard en zwaar, die moest dan van zijn kin gebikt worden door een walrus, want die hadden de juiste tanden of een narwal, kon ook. Zo was oom haarloos geworden. Vaak was hij maanden van huis, zelfs jaren soms…. eigenlijk zat hij levenslang op zee. Vandaar dat je hem natuurlijk nooit zag. Oom was al zo vaak diep gezonken dat iedereen behalve hij en de scheepskakatoe met man en muis verdronk, dankzij die lange trap konden ze uit zee klimmen en wachten op een reddingssloep. Volgens mijn vader heeft hij zelfs de maan ooit witgekalkt, maar dat geloof ik niet. Sterke verhalen die alleen mijn oom kon na vertellen aan mijn vader. Nog vaak bekijk ik met ontzag die machtig gepleisterde zeehemel en dan denk ik: wat een kerel, die oom van mij… en wat is er van die kakatoe geworden?