Theeceremonie

de inhoud is zeer mager
maar mooi uitgemergeld

een droge lezer
leest hier niets in

de lezer dient zichzelf
nat uit te schenken

in deze lege kop
om inhoud te geven

aan dit lege teken
aan dit lege karakter

wat een ceremonie
om zo thee te lezen

hoe smaakt thee
getrokken van taal?

is leesdorst gelest
lees dan nooit meer

Osho Ozamaki uit:’Meester van het Manke Vers’ ,FutonPress 2016

Pril

één klaproos
heeft geen agenda
toch bloeit ze op de klok
elke dag bloesemt het vers

Fuji ligt eeuwig pril
besneeuwd en
uitgeblust
op haar rug

oud verkreukelde blaadjes
rood verlept verleden
ze liggen hier nu slap
op de grond

zo mooi dood

Osho Ozamaki uit:’Meester van het Manke Vers’ Futonpress 2016

Eigen aardig

Hij werd hoe langer hoe langer. De jongen groeide zelfs boven de volwassenen van Ergenshuizen uit. Eerst leek Hoelang meer op een jong rank veulentje, hoog op de poten. Nu leek hij meer op een boom.
Bij het fruitplukken klommen de kinderen graag in hem, om bij het hoogste fruit te komen.
Hoelang vond het heerlijk in Ergenshuizen met alleen maar vertrouwelingen. Hoewel hij overal kind aan huis was vond hij het mooiste om met ‘Wilde Haver’ mee te gaan naar de wilde paarden. Wilde Haver liet zijn paarden los lopen, in het wildeweg van elders.
Alleen de drachtige merries ving hij om ze met de bevalling te kunnen helpen en het veulen te laten wennen aan de geur van mensenhanden. Voor de geur waste hij zijn handen in de haver.
Zo raakte Hoelang vertrouwd met paarden, de veulens kwamen vanzelf op hem toegelopen alsof ze hem herkenden.

Dorpsoudste ‘Zachte Halm’ verzamelde van oudsher zwermen vuurvliegjes in aardewerkkruiken. Halm hield een eeuwenoude gewoonte in ere die geen enkel aantoonbaar nut had, behalve dan dat het zo prachtig is om te zien in de donkere nacht.
Ja, als Hoelang iets geleerd had van Zachte Halm dan was dat het wel: Dat het zo prachtig is om te kunnen zien.
Als dorpsoudste vond Zachte Halm het zijn levenstaak om ieder kind voor te stellen aan de vuurvliegjes. Vuurvliegjes gaan het voorstellingsvermogen ver te boven vond hij, daarom moest je ze echt zelf met ze kennismaken, met eigen ogen. Anders zou je nooit weten dat zoiets echt bestond. Dat er wezens waren die in hun eigen licht leefden.
Zo leerde Hoelang van elke dorpsgenoot weer iets anders. Een school was in Ergenshuizen overbodig, je volgde daar gewoon je eigen aard en je werd aangemoedigd om vooral datgene te doen wat je niet laten kunt, ook al was datgene niets. Ook van dieren of bomen kon je veel leren. Tamme Kraai leerde je om bomen te planten omdat meester Kraai vergat waar hij zijn walnoten had verstopt zodat het bomenbos jaarlijks groeide. Een nootje is niet zomaar één nootje, maar een mogelijke woudreus die talloze walnoten of hazelnoten
geeft aan gelukkige vinders. Wellicht is dat de beste omschrijving van deze mensen, een volkje van ‘gelukkige vinders’.
Buitenstaanders vonden het maar een vreemd volkje, wel aardig… maar zo eigen dat het een heel vreemde indruk achterliet.
Eigen aardig.

Vondeling

Op de kruising van de Wegstraat en de Verderweg troffen ze het kindje aan, dik in kleurige lappen gehuld, vredig slapend.
‘Hoe lang ligt het hier al te slapen?’, fluisterde de wilde paardherder tegen Zachte Halm, de dorpsoudste.
‘Stil…kijk nou, Wilde Haver, het is nog een heel jong veulentje’, verzuchtte de oudste die ook vroedvrouw was voor de wijde omgeving rond Ergenshuizen.
De paardherder speurde de lege omgeving af naar sporen, de bodem lag bezaaid met hoefafdrukken.
‘Het kan nooit zo lang zijn…gisteren liep ik hier nog om vuurvliegjes te vangen’.
‘Hoe lang kan zo’n kindje zonder water?’
‘Dat is toch geen vraag Slappe Haver!’ , geef dat kind onmiddellijk te drinken!’ schold de oude vroedvrouw zo zacht mogelijk.
‘Ik heb alleen maar paardenmelk!’
‘Precies wat nodig is…is het verse?’
‘Natuurlijk, altijd vers!’ en hij wees naar de schimmelmerrie die haar veulen goed in de gaten hield. Voorzichtig werd de waakzame merrie gemolken.
Terwijl Halm het kindje te drinken gaf mijmerde hij voor zich uit, turend in de verste verte… ‘Hoe zullen we deze kleine noemen…wat zou jij zeggen Havermans?’

‘Ach Ouwe Halm, alle namen heten ‘Voorlopig’, wat zou je zeggen van ‘Hoe Lang…Hoe lang van de maan’…gisteren was het volle maan, vandaar!’

‘Hoe Lang van de maan…laten we je voortaan voorlopig zo noemen’, besloot Halm zacht. De kleine sliep tot dan toe door, maar bij het horen van ‘Hoe’ gingen de oogjes even open…en bij ‘lang’ weer toe.
Inmiddels stonden de dorpskinderen rondom de twee mannen.
‘Wat een lief meisje ‘,zei een meisje blij.
‘Mag ze bij ons komen wonen als zusje?’, vroeg haar broertje aan de moeders die er nu ook bij kwamen staan.
‘Natuurlijk, als ze nog geen moeder heeft, krijgt ze alle moeders van het dorp’ ,klonk het antwoord meerstemmig. Er heerste een opgewonden en feestelijke sfeer in het gehucht Ergenshuizen. Blije verwondering over de vondst van de vondeling overstemde de vraag waar deze ‘Hoe Lang’ eigenlijk vandaan kwam.
De moeders wikkelden rustig de lap van het kind af. Er leek geen eind aan te komen, zoveel wikkelingen.
‘Hoelang is die lap wel niet?’ grapte Wilde Haver.
Eerst leek het kindje nogal dik.
‘Ze wordt zienderogen langer’, zei een moeder verrast, ‘net als de lap’
Pas bij het einde van de lap zei Zachte Halm plechtig: ‘Geachte vertrouwelingen… ons meisje hier… is een jongen!’
‘Hoelang is een mooie voorlopige naam’, zei Haverman tevreden, ‘past precies bij hem!’
Zo werd Hoe Lang opgenomen te midden van het dorpsleven en groeide daar op tussen vele vaders, moeders, broers, zussen, grootouders…die allemaal verschillende roepnamen hadden. Zodoende leken er veel meer mensen te wonen dan er welgeteld verbleven.
Soms woonde Hoelang bij deze en gene, dan weer bij buren of elders. Of hij ging wekenlang op pad met de paardherder naar elders.
Dat hij niet op een Chinees leek was van geen belang, zelf waren ze ook geen ‘echte’ chinezen ook al viel hun gehucht binnen de grenzen van het keizerrijk.
Onderling spraken ze ook al geen echt chinees, maar een vreemd mengelmoesje van verschillende grenstalen.
Naarmate Hoe Lang opgroeide bleek hij aanzienlijk groter dan de andere kinderen, maar niemand die daarop lette. Lang zijn was handig bij het fruitplukken. Staand op een paard zou hij overal bij kunnen.
Zelfs de maan kon hij plukken, mijmerde Zachte Halm opgewekt terwijl hij met zijn oor aan de kruik luisterde.

Bedding

stroomde hier ooit een rivier
door deze lege bedding?

wat dat weet niemand
een mysterie
stroomt nog volop

hemelshoog rust
het op de bodem

hoezo moet je
naar welke overkant
ben je daar niet al hier?

***

droogte overstroomt
deze ene oever

ze lijkt een stilte
voor de natheid

vocht lijkt klank
in de droogte

Osho Ozamaki uit: ‘Meester van het Manke Vers’, Futonpress 2016

Ergenshuizen

In de volksmond noemde men het gehucht ‘Ergenshuizen’.
De bewoners zelf vonden het niet nodig om hun woonplek een naam te geven, het toevallige groepje huizen dat ergens in het wijdse landschap was ontstaan. Ergens had immers overal kunnen zijn. De huizen moesten toch ergens staan met of zonder naam.
De omgeving strekte zich uit tot in de verste verte die niet te onderscheiden was van de knus omringende horizon, het gindse.
Het was een bijzonder gewoon landschap, pas als je er langer bij stil bleef staan zag je dat het gewone heel bijzonder was.
Zo lag aan deze kant van de droge rivier het heuveldal, een glooiende weide met dalen die precies even diep waren als de heuveltjes. Behalve dan die ene in het midden,
de ‘Kuilberg’ die beduidend dieper was dan alle heuveltjes bij elkaar. Om naar beneden toe te klimmen was zeker een halve dag zwoegen tegen de steile wand.
De droge rivier was niet anders dan een lege bedding die als een stenen slang door het landschap kronkelde. Aan gene zijde van de bedding begon het bomenbos dat uiteindelijk grensde aan de ‘Natvlakte’. Bijna elke ochtend lag de gehele Natvlakte onder het ochtenddauw waardoor het leek alsof er een heel meer lag.
Zodra de waaiwind tegen de middag opstak verdampte het denkbeeldige meer in een steenvlakte zo glad, alsof de wind haar al duizenden jaren geslepen had.
Een zeldzaam landschap dus, maar wie daar opgroeide wist niet beter dan dat het zo hoorde.
Ergenshuizen lag aan de Straatweg, halverwege hield de bestrating op, daar ging het over in de Wegstraat. Op de kruising met de Verderweg woonde Hoelang.
Het huisje van Hoelang wat meer een hutje was, misschien wel ooit een stal had tegenwoordig maar één vertrek, de zolder was ooit bovenkamer geweest, maar de vloer was er uitgevallen waardoor zijn vertrek nu een
hoog plafond had. Het huis had geen ramen, maar wel veel deuren die meestal open stonden, dat kon ook goed want het klimaat in de omgeving was meestal op kamertemperatuur. Het werd door dorpsgenoten ook wel ‘het huis met de open deuren‘ genoemd. Zoals Ergenshuizen geen officiële geschreven naam had zo droegen de bewoners daar ook geen papieren naam, ze hadden slechts een roepnaam.
Wanneer Hoelang hier niet was geboren dan hadden we wellicht nooit iets over Ergenshuizen vernomen. Het is onwaarschijnlijk dat Hoelang daar ter wereld kwam, vrij zeker is dat hij te vondeling is gelegd.