Gieter

Vaal Veulen keek met verbijstering naar meester Tandeloos die met een lege gieter bij de vijver in de weer was. Hij kon niet goed zien wat de oude daar uitspookte.

‘Wat ben u aan het doen meester?’ ,vroeg hij voorzichtig.

‘Ik ben de stilte aan het teruggieten in de vijver zie je?…je zei gisteravond toch dat er zo’n stilte uit opsteeg?’

Soms begon Vaal Veulen te twijfelen aan de helderheid van de oude geest. Even later zag hij Tandeloos in de moestuin een kuil graven.

‘Gaat u een boom planten?’, vroeg hij.

‘Nee hoor, ik schep wat ruimte…moet je eens zien wat een berg ruimte hier onder de grond zit!’, zei Tandeloos met een vreemd lachje.

Vaal Veulen voelde een lichte droefheid in zijn hart ronddwalen.
Weer later die dag zag hij hoe de oude energiek het stenen plaatsje aan het bezemen was, maar wat hij daar wegveegde kon Vaal Veulen niet ontdekken.

Tandeloos zag de jongen verbaasd kijken en legde uit:
‘Ik veeg die vuile schaduwen weg, zie je…ze liggen overal!’

‘Maar, ze blijven gewoon liggen meester, dat lukt toch nooit zo!’

‘Het gaat er niet om of het lukt Veulen, het gaat om de toewijding!’, verklaarde Tandeloos, ‘Kom naar binnen, dan laat ik je iets zien’.

Tandeloos nam een kruik mee naar binnen, deed de deur dicht en sloot de gordijnen.

‘Waarom, maakt u het zo donker?’

‘Omdat je anders niet zo goed kunt zien!’

Tandeloos fluisterde: ‘Let goed op, ik haal nu de stop van de kruik…!’

Vaal Veulen kon zijn ogen niet geloven.
Een klein zwermpje vuurvliegjes vloog door de kamer, ze verzamelden zich rond de veldbloemen die op tafel stonden.

‘Zo is het Veulen, leven vanuit je eigen licht…
je dacht vandaag zeker, die oude Tandeloos ziet ze vliegen, nou dat klopt aardig jongen… of het nu ruimte is of schaduw of stilte of een vuurvliegje, ik zie ze vliegen en bovendien geven ze mijn oude hart vleugels!’

‘Dat is zo gek nog niet’ ,moest Vaal Veulen erkennen.

‘Vanavond mag je ze vrijlaten, maar nu nog niet…ze zouden verdwalen in die zee van licht’.

Malen

Vaal Veulen was moe toen hij opstond om het ontbijt voor meester Tandeloos te malen.
In zijn hoofd en hart maalde het ook nog. Vreemde droombeelden hadden zijn slaap verstoord. Terwijl hij de haver maalde om er pap van te koken bleven flarden onverteerde droombeelden hem bezig houden.

‘Wat betekenen zulke droombeelden, wat willen ze zeggen?’ ,vroeg hij aan Tandeloos
die in zijn nachthemd op het tuinbankje zat.

Tandeloos gaapte naar het ochtendzonnetje en bleef lang stil.
‘Wat is belangrijker…Wat je bent ?…Hoe je bent?….of Dat je bent?’ ,vroeg hij nog een beetje schor.

‘Dat je bent natuurlijk’ ,wist Vaal Veulen onmiddellijk.

‘Precies….dus Wat en Hoe komen pas later op bezoek bij Dat!’ ,verklaarde de oude
rustig met z’n ogen nog dicht in het zonlicht, ‘Droombeelden zijn het levende bewijs dat er iets wakker is in je droom, het wakkere Dat’

‘Maar wat is dan de betekenis?’ ,wilde de jongen weten.

‘Dat is de echte betekenis van alle dromen, dat ene wakkere’

Vaal Veulen keek naar de kale meester alsof hij water zag branden.

‘Het verhaal van de betekenis is alleen maar weer een nieuw droombeeld’ ,sprak de kale bedaard, ‘…en waar blijft de haverpap eigenlijk?’

‘Maar wat dan?’ ,verzuchtte de jongen die al lang met malen gestopt was.

‘Dan kun je altijd nog met open ogen deze dag verder dromen, als het wakkere,
deze dagdroom is vreemder en mysterieuzer dan alle nachtdromen bij elkaar’

‘Ik begrijp er niets van’ ,erkende Vaal Veulen.

‘Dat klopt, het wakkere kan hier geen pap van maken, maar dat hoeft ook niet,
want wie zit er nu op droombeeldenpap te wachten…en wie zou dat moeten eten?

Vaal Veulen keek nu anders naar de dagdroom en zei weifelend:
‘Als ik het goed begrijp valt het niet te begrijpen?’

‘Kom zitten’ ,sprak Tandeloos begeesterd, ‘we drinken vandaag het zonlicht in,
om het wakkere verder aan te wakkeren!’

Terrasje

Zij vermoedde bij de obers die zulke terrasjes arrangeerden
een aangeboren zintuig voor ‘Sprezzatura’. Dat wonderlijke
begrip dat ‘voorname slordigheid’ voortbracht, ‘achteloze virtuositeit’.
Zoals de weeffout in het Perzische tapijt een
kenmerk vertegenwoordigde van levendige volmaaktheid.
Er werd al genoeg dode schoonheid geproduceerd, wat natuurlijk
een onmisbare referentie vormde voor het sublieme.

Terrasje

God, wat hield zij van terrasjes,
kleurige terrasjes verdrinkend in het zomerlicht,
waar het schaduwgebladerte van liefst een oude plataan
aan tafel zat samen met het vleugje wind.
Een verstild verheugen overstroomde haar hart
alsof het steeds weer die eerste zomer zou worden.
Ze probeerde zich de allereerste zomer ooit
voor te stellen. Er moest toch ooit een eerste zomer
op aarde geweest zijn?
Dat moest zo mooi zijn geweest, onvoorstelbaar mooi.
Of was het jammer dat er toen nog geen terrasjes waren?

Terrasje

Soms vond zij een zomerterrasje zo mooi,
dat ze het zonde vond om er te gaan zitten.
Dat had ze ook wel eens met een mooi opgemaakt bord
eten in een restaurant, zonde om op te eten…
Hoe vaak was ze dan niet weggelopen uit het restaurant,
puur uit esthetische overweging, uiteraard wel
na een welgemeend excuus.