Eigen aard

Ik heb er altijd al eens over willen schrijven. Omdat ik dacht dat het niet mogelijk was
werd het voortgeschoven op de lange baan. Het grappige van die lange baan is dat
ze oneindig is en toch overzichtelijk. De langste baan is namelijk: morgen of straks.
Op het eerste oog zou je niet zeggen dat straks oneindig is, straks reist altijd voor je uit als een blinde verkenner….maar ik dwaal af van waarvan ik niet weet waar het over gaat…waar was ik ook al weer gebleven?

Voor je het weet zit je nu te schrijven…wanneer anders!
Zodra iets onmogelijk lijkt trekt dat de aandacht. Een eigen aardig soort afwijking.
Het zijn echter wel de afwijkingen die evolutie veroorzaken, die aan de bron van de zee van mogelijkheden staan….of liggen, dat weet ik eigenlijk niet, misschien drijven ze wel op die zee. Ik beschrijf ze in ieder geval graag omdat het ook voor mij zo’n verrassing is wat er nu weer door die lege poort ter wereld word gebracht.
Je zou kunnen zeggen dat het onmogelijke een soort van poort is. Een open geboortekanaal voor nog ongekende verschijningsvormen. Mijn taak hierbij zie ik als die van vroedvrouw. Het geesteskind moet zo gaaf mogelijk worden afgeleverd.
Eventuele mankementen moeten gezien worden als bijzondere eigenschappen en
dan hebben we het natuurlijk niet over taalfouten of interpunctie.
Eigenaardigheden maken dat iets herkend kan worden. Het raadsel ‘stijl’ is niets anders dan eigenaardig zijn.
Eigen aard is goud waard…..of eigenlijk onbetaalbaar, want met geen goud te koop.
In deze zin is onvermogen de belangrijkste vormgever, zij geeft de ‘finishing touch’.
Onvermogen is de hoogst haalbare perfectie. Absolute perfectie zou het einde zijn van evolutie. De poort zou geblokkeerd zijn.
Wat nu eigenlijk het onderwerp is van dit stukje is mij wederom een raadsel, maar ik ben benieuwd wat het mij gaat vertellen als ik het lees.

De kleinste afwijking en het grootste mankement zijn het authentieke kenmerk van uniciteit van elke levensvorm. Behoed ons voor gereproduceerde gekloonde perfectie.
F. Wildesheim

Setsebun

Op Setsebun
dooft mijn vriend
Tokyo Joe uit

zijn laatste sigaret
legt hij aan de voet
van Fuji
als offerande

nooit meer
zal hij roken als
de berg ook stopt

ze stemt in gezien
haar rooksignaal
bij dageraad

of is het
een mistflard
in de geest?

Tojo denkt
aan hoe ooit
zijn gerook begon

om het magma
van binnen
te bedwingen

zal hij nu
lava spuwen?
vruchtbare grond
ontginnen?

Osho Ozamaki: uit ‘Meester van het Manke Vers’ FutonPress 2016

*Setsebun is een Shinto-ceremonie , ( bonenstrooifeest)

Rijgedrag

Ik sloot achteraan in de rij. De rij stond helemaal buiten het gebouw.
Langzaam schuifelde de rij het gebouw binnen als een tong die in een mond verdween.
Wij zouden niet verdwijnen. Eenmaal binnen het gebouw moesten we ons een voor een melden bij de baliemedewerker om te constateren dat we aanwezig waren en dat wij het waren en niet iemand anders. Een man werd weggestuurd; hij mocht niet binnen.
Hij protesteerde hevig: ‘Nee, ik ben niet iemand anders, ik heet alleen net zo en wat kan ik eraan doen dat hij sprekend op mij lijkt?’. De baliemedewerker drukte op de rode knop onder de balie. Even later kwamen twee beveiligsambtenaren hem ophalen.

Was onze identiteit vastgesteld en waren wij fysiek aanwezig dan mochten wij hoogstpersoonlijk onze beurt afwachten tot we plaats konden nemen in de wachtkamer. De wachtkamer was een enorme ruimte, als een sporthal.
Daar kregen we een nummertje dat onze rechtmatige beurt bepaalde.
Wat mij meteen opviel was dat mensen nummertjes met elkaar ruilden.

Na drie dagen stond mijn volgnummer boven de toegangsdeur van de ontvangstruimte.
In de ontvangstruimte stonden mijn voorgangers in carré’s van tien opgesteld.
Mijn vragende blik werd door mijn begeleider beantwoord: ‘Ze oefenen….’
, zei hij met een veelbetekenende blik.
‘Maar wat dan?’ ,probeer ik nog.
De begeleider had mij mijn plaats al toegewezen en hield zijn wijsvinger voor zijn lippen.
Hier stonden we dan …te staan.
Een enkeling protesteerde…begon te morren…en werd uiteindelijk schreeuwend tussen twee begeleiders afgevoerd.
‘Wat gebeurt er met hen’ ,fluisterde ik tegen mijn buurman?’
‘Niets, ze moeten weer achteraan de rij aansluiten!’
Ik voelde mijn hartslag overslaan…het werd even zwart voor mijn ogen.
‘Waarom deden we dit eigenlijk?’ ,dreunde het in mijn hoofd.
‘Wie of wat dwong ons om dit te ondergaan?’
Na twee en een halve dag werden we lukraak geselecteerd om
de ruimte te verlaten, ik was één van de gelukkigen.
Een begeleider leidde mij naar de lange gang.
Die moest ik doorlopen. Aan het eind zou ik een brevet krijgen.
‘Een brevet waarvoor?’ , vroeg het zich af in mijn hoofd.
Alsof de begeleider de gedachte had gelezen antwoordde hij:
‘Het Brevet voor Bovenmenselijk geduld, je mag je dan ‘Engel van het Legioen van Geduld’ noemen.
Dit werd mij teveel, er knapte iets…de hersenpan kookte over…mijn lichaam begon wild
om zich heen te slaan. Gelukkig boden de begeleiders bescherming, ze hielden mij liefdevol in bedwang. Even later stond ik weer in de rij…achteraan aangesloten.

Fabelachtig a la Fontaine

De dikke trage Molmhommel vloog een beetje schommelend rond, dwalenderwijs.
Een hemelse harsgeur lokte hem het donkere naaldwoud in.
Daar landde hij op het verende bed van dennennaalden om
rustig die heerlijke geur in zich op te kunnen zuigen.
Even verderop zag hij een mestkever in gesprek met een mier.
Hommel hoorde de gedempte toon van hun woordenwisseling in het verstilde woud:
‘Ja, maar…wat zit je nou te mieren, hoezo kun je dan geen hoop vinden?’ , sprak de mestkever indringend, ‘Waarom ku..’
De mier onderbrak hem meteen: ‘Nee, kever…er is geen hoop, er is geen enkele hoop te vinden…nergens!’
De mestkever keek naar de stukjes blauwe hemel tussen hoge dennenkruinen en haalde zijn schouderschildjes op toen opeens een andere mier de eerste mier bijviel:
‘Geen hoop, dat klopt…en ik zie er ook geen gat meer in!’
‘Nee, natuurlijk niet’ ,vervolgde de eerste mier, ‘voor een gat heb je toch mooi eerst wel een hoop nodig!’

Nu de hommel daar een tijdje zat zag hij opeens overal mieren krioelen.
Ze waren eerst vrijwel niet van het naaldentapijt te onderscheiden, maar nu merkte hij ze overal op. Dwars door elkaar gingen ze, alsof ze iets zochten. Sommigen raakten in gevecht…liepen over elkaar heen.
De mestkever was inmiddels zijn kant opgelopen.
Hommel sprak hem aan:
‘Zeg, heer Kever, die mieren hier hebben dus geen hoop meer…wat is nou het hele probleem?
‘Ja, is het niet verbijsterend!?’ , zei de mestkever gelaten, ‘ samen zouden ze zo een hoop kunnen beginnen, maar….’
De eerste mier raakte nu geïrriteerd, ‘Kijk nou toch om je heen, stinkkever…er is hier toch nergens een mierenhoop te bekennen !’

De Hommel die nogal naïef was aangelegd stelde nog voor:
‘Maar, jullie zijn met zo velen…jullie zouden toch samen….’
‘Waar bemoei je je mee, domme hommel’, riep de hopeloze mier razend, ‘we zoeken vergeefs naar de hoop omdat die er gewoon niet is….bestaat niet!’
De mier raasde voort en verdween in de chaotisch krioelende massa.

Hommel nam beleefd afscheid van heer mestkever en steeg op tussen de dennenstammen, in zijn vlucht overzag hij het leger mieren.
Het waren er een hele hoop.

Hommel vloog terug naar zijn vermolmde boomstronk aan de rand van het lichte loofbos. Thuis probeerde hij het aan zijn hommelgenoot uit te leggen.
Tot zijn verwondering verbaasde het haar niets.
‘Die mieren zien door de naalden de hoop niet meer’ ,zei ze berustend,
‘ze zijn op zoek naar…wat dan ook….., maar ze zijn het zelf, samen zijn ze het zelf’.

Pupil

Onder het mom van toerisme wilde hij Mount Fuji bezoeken.
Tot zijn vierentwintigste had Joey Yamamoto Kyoto nog nooit verlaten.
Toerist zijn was een dekmantel. Eigenlijk zocht hij genezing
door een bedevaart te ondernemen. Er mankeerde hem niets,
maar voelde zich ziek, zwak en misselijk. De beklimming bleek een uitputtingsslag voor zijn frêle gestalte. Zijn opleiding tot kantoormens had zijn lichaam verzwakt nog voordat het goed en wel volgroeid was.
Aan de rand van de krater had hij plotseling oog in oog gestaan met die enorme pupil van Fuji.
Hij die geen oogcontact gewend was werd ervan overtuigd dat de berg hem diep van binnenuit aankeek.
De Kami, de heilige geest van de berg nam hem helemaal in zich op.
De tranen kwamen, het was alsof hij leegstroomde van alles wat hij in Kyoto had doorgemaakt.
Zo trof Osho Ozamaki, dichter en papierprikker van Mount Fuji hem aan, geknield aan de rand van de krater. Hij wist niets meer behalve dat hij uit Kyoto kwam.
Ter plekke doopte Ozamaki hem tot Tokyo Joe. Ze herkenden elkaar ondanks het leeftijdsverschil als zielsverwanten.
Tokyo Joe bleef, als gids op de heilige berg, keerde nooit weer naar Kyoto.
Waar hij zich ook bevond, vanaf die ontmoeting voelde hij zich altijd en overal bekeken door Fuji’s machtige pupil, zoals op de prenten van Hokusai waarop Fuji je vanuit elk gezichtspunt begluurde.
Het voelde als een beschermend zicht van de Kami.
Nu brengt Joe elke ‘toerist’ die hij maar tegenkomt aan rand van de afgrond, het beste wat hem ooit overkomen is.

Elke toerist is een bedevaartganger op zoek naar genezing, de toeristen die dit ontkennen zijn er het ergst aan toe. F. Wildesheim

Tokyo Joe

Tokyo Joe
paft in bed
zijn op één na
laatste sigaret

een geisha
ligt er naast
om niets
te lachen

berg Fuji rust
op haar rug
ze kucht
vredige wolkjes

ontspannen
dwarrelt de
vulkaanas
als bloesem?

‘Voor welke
vrucht?’ ,vraagt Joe
aan de lege
kimono

de geisha
lacht haar
tanden bloot
en de rest

Osho Ozamaki uit: ‘Meester van het Manke Vers’, FutonPress 2016

File

Er schijnt zich op ons wegenstelsel een bevrijdend fenomeen voor te doen.
Het wordt aan het ‘toeziend’ oog onttrokken omdat het eigenlijk een verboden vrucht is in het werkgeversparadijs van staatsbedrijf bv-Nederland.
Heimelijk Filegeluk.
Men geniet in het geniep van het stapvoets voortkruipen en het langdurig stilstaan op het luxe asfalt. Het kan sommigen niet lang genoeg duren. U kent vast het heimelijk verlangen om ingesneeuwd te raken…?

Er is een verband tussen traagheid en welbevinden en tussen stilstaan en geluk.
Er bestaat een zekere belevingssnelheid voor de mens waar de mens bij floreert,
waarbij de mens optimaal tot bloei komt.
In de gedwongen filemeditatie ontdekken steeds meer ingeblikten dat stilstaan geluk is. Dat je voor geluk niets hoeft te doen, uitermate ambitieondermijnend dus.

Het neo-moderne leven is gelegaliseerde slavernij. Met de zweep van tijd is geld worden de slaven voortgejaagd over *Gods wegen die ondoorgrondelijk en zelden aangenaam zijn.

*(lees voor God: marktkoopman, de marktleider dicteert het opbrengst quotum van de slaaf)

Stilstaan is uiterst aangenaam…als je je eraan overgeeft.
Overgave is een sleutel die alle poorten opent.

In de file is de slaaf even een ‘vrijgestelde’ , vrij van dwangarbeid op de cijferplantages van de marktgodheid. Geen bereik, geen gezeik…
Het verkeersinfarct is het begin van genezing voor een opgebrande slavenstaat.
Een staat die zich baseert op het opbranden van menselijk kapitaal realiseert een hel op aarde.
De opstand zal komen in de vorm van volkomen stil staan.

‘Je kunt de vrijgestelde slaaf een worst voorhouden, maar dat zal hem worst zijn, eenmaal vrij is voor immer’
F. Wildesheim

Koude zaak

Rechercheur Sigurd Godowsky was een grote zaak op het spoor, misschien wel de grootste zaak uit zijn carrière: het geval G. ,het beroemdste cold case-scenario.
De verdachte had Godowsky haarscherp in het vizier, binnen no-time had hij hem opgespoord.
Kleine bijkomstigheid was dat de verdachte al in een graf lag in het Duitsche plaatsje Röcken, Sachsen-Anhalt. Maar dit soort details konden Sigurd niet afschrikken.
De bekentenis was er feitelijk al, de verdachte had immers verklaard dat een zekere G. dood was. Dat het lijk nooit gevonden was vond Godowsky wel een vreemde bijzaak, maar omdat de verdachte Friedrich N. er zo publiekelijk mee te koop had gelopen zag hij toch aanknopingspunten voor vervolging.
Zijn mediamieke gave had Godowsky van zijn IJslandse moeder georven, spreken met de doden was voor hem even vanzelfsprekend als benzine tanken voor zijn antieke Opel Kadet. Menig misdrijf had hij via deze paranormale weg opgelost.

Staand aan het graf las hij inwendig hardop de gebeitelde inscriptie van de verdachte,
bij wijze van uitnodiging voor een goed gesprek. De verdachte geest had geen idee dat het om een ondervraging ging. Godowsky begon het verhoor op ontspannen toon:
‘Waar was u toen u de dood van G. vaststelde?’
‘Gewoon thuis’ antwoordde verdachte N. doodleuk.
‘G. kwam dus geregeld bij u thuis?’ ,vroeg Godowsky amicaal.
‘Nou, geregeld? ,ja…ik had G. dus voor een eerste ontmoeting uitgenodigd…maar hij is nooit komen opdagen’.
‘Bent u G toen gaan zoeken…misschien kon hij uw huis niet vinden?
‘Nee, het was al laat en ik ben er maar van uitgegaan dat G. dood was’.
‘Vindt u dat niet een enigszins voorbarige conclusie?’
‘Tja, dat weet ik niet, het had toch zo geweest kunnen zijn?’
‘Had u G daarvoor dan ooit ontmoet?’
‘Eh…nee, ik had de beste man nooit eerder ontmoet!’
‘Hoe weet u dan of G. überhaupt ooit heeft bestaan?’
‘Nou ja….omdat iedereen over G. sprak en omdat G. in ieder dorp of stad wel een huis op zijn naam had staan, hij leek mij een soort vastgoedmagnaat, dan mag je toch wel veronderstellen dat G bestaat…op papier dan toch op z’n minst.’
‘Er is nooit een stoffelijk overschot gevonden meneer N. en dat is toch in de eerste plaats een vereiste om iemands dood vast te stellen!’
‘Ik had dus moeten zeggen dat G. vermist is?
‘Ja, dat zou iets beter de lege lading hebben gedekt’
‘Maar als G. nooit heeft bestaan dan is het toch vrij moeilijk voor hem om te overlijden?’ ,zei N. nu weifelend.
‘Dat kun je wel stellen..een niemand kan immers nooit overlijden.’
‘Misschien ben ik dan toch een beetje onzorgvuldig geweest in mijn formulering?’ ,erkende N. schoorvoetend.
‘Dat lijkt mij nogal een eufemisme voor een gelauwerd professor in de philosophie…is het niet een doodzonde in uw vakgebied?’
De dode bleef nu zwijgen als een graf.

‘Nog één vraag dan: hoe dacht u te weten dat G. een man was…?’
‘Mijn moeder had het altijd over hem, als over een vader…een vader die nooit thuis was…, ik heb mijn vader altijd overal gemist en gezocht…op het laatst was ik zo wanhopig dat ik mijn vader meende te zien in Turijn, in de gedaante van een ezel…ik heb hem omhelsd en verschrikkelijk gehuild’ ,daarna bleef het stil.
Sigurd Godowsky kreeg een steek in zijn hart, door de tranen heen bezag hij het graf van de eeuwig eenzame. Het beeld vervloeide als een rivier. Sigurd voelde een golf van mededogen voor de verdachte.