Ofog Chtaipluvi

“….Ofog Chtaipluvi was wasant uit een oude bonastie der Boiktapi’s.
Ofog’s moeder Chtai en vader Pluvi verhelzen elkaar wonsig bij die vredeplaatsoord van de Muig-religie. Beiden woudels aanbidden Sfnoqk als mastige plesantie…….
Toch bezedigt Pluvi Sfnoqk veel wistiger dan Chtai, omdat zij beiden uit een andere pluratie stammen. Voor Pluvi is Sfnoqk kleurloos en nergens niet inwezig…voor Chtai is het precies andersom…Sfnoqk heeft nergens geen bruisje kleur en is overal wel inwezig.Dat wiggelde nogal wat prauwzin binnen de vergeenschap der Boiktapi’s…”

Zo begint de eerste alinea van het Muig-epos dat onlangs is opgegraven bij de aanleg van een parkeergarage in het hartje van Reykjavik. Tot nog toe wist niemand van het bestaan van deze schitterende verdwenen cultuur der Boiktapi’s…
De met veel moeite vertaalde tekst uit het Boiknees, verhaalt over een hoogconjunctuur van objectloze beschaving. De Boiktapi leefden dus zonder dingen,
ze aten direct uit zee, zeewier en schelpdieren. Dit verklaart waarom er nooit artefacten van deze beschaving zijn aangetroffen, opmerkelijk omdat er toch inmiddels ontelbaar vele parkeergarages zijn aangelegd. Waarom er zoveel schelpen op de IJslandse kust liggen is inmiddels wel opgehelderd.
‘Het decoderen van de hiëroglyfen is een peuleschilletje geweest in vergelijking met de
ontcijfering van het Boiknese schrift ‘, aldus vertaler Per Sjørholm, tevens postbode te Narvik. Sjørholm kreeg bij toeval het manuscript van gedroogd zeewier in handen, toen hij het poststuk aangetekend wilde bezorgen bij Professor Erick Troldhaugen, Pre-Scandinavische Etnologie in Lillehammer. Helaas was de geadresseerde geleerde zojuist overleden, waardoor Per zich geroepen voelde zich te ontfermen over de ‘schat’ aan informatie.
In het nawoord verontschuldigt Sjørholm zich voor de woorden in de tekst die niet vertaalbaar zijn, die heeft hij gelaten zoals hij ze fonetisch in het Boiknees aantrof.
Ook waarschuwt Sjørholm nog voorzichtig voor de impact van de tekst.
Zelf heeft hij alle overbodige dingen zijn huis uitgegooid.
‘De tekst zet rücksichtlos aan tot loutering, zuivering van al wat dingachtig is!’

Spijker

Wessel Bolink had een lijf als een gespierde spijker. Bij toeval werd hij ontdekt als een natuurtalent in hardlopen. Sportief was hij niet, het werd ontdekt toen de politie vergeefs achter hem aanzat door de stad…eigenlijk wilden ze het al opgeven tot hij per ongeluk een doodlopende steeg in rende. De getrainde agenten waren afgepeigerd en hadden het geluk dat hij zich vastliep. Ze waren overtuigd dat ze een dader beet hadden.
Achteraf bleek Bolink onschuldig…hij had in de verste verte niets met het delict te maken.
De rechercheur bleef met een raadsel zitten en wilde graag weten waarom Wessel het dan toch op een lopen had gezet..
Na enig aandringen gaf Wessel schoorvoetend antwoord:
‘Omdat ik bang ben!’ ,Wessel keek naar zijn voeten die daar als machteloze wapens op de grond stonden.
‘Maar je weet toch dat je onschuldig bent?’, herhaalde de rechercheur tot drie maal toe…’of twijfel je zelf aan je onschuld?’.
Het duurde lang tot Wessel moed verzameld had voor verdere bekentenissen:
‘Ja, ik weet wel dat ik onschuldig ben…maar die anderen die mij achterna zitten weten dat toch niet?…ik heb nu twee dagen vast gezeten voor niets…onschuld bewijzen is niet zo makkelijk!’
‘Maar als je niet was gaan rennen, had je jezelf niet verdacht gemaakt!’
‘Dat is makkelijk gezegd…ik wist niet dat jullie van de politie waren…jullie waren vermomd in burgerkleding…’
‘Maar, je maakt jezelf toch tot verdachte, snap je dat niet?’
‘Mijn grootste angst is om onschuldig te worden veroordeeld…daarom wil ik mijn DNA ook nooit geven…wie weet wat ze mij daarmee in de schoenen willen schuiven!’
‘Maar daar maak je je ook juist weer verdacht mee…als je gewoon je onschuldige DNA geeft heb je niets te vrezen… of vertrouw je ons niet?’
‘Ik durf het bijna niet te zeggen…maar ik vertrouw niemand…en zeker niet lieden als jullie die zich permanent met misdaden bezighouden…niet bestaande verbanden zijn gauw gelegd weet je!’ ,Wessel keek met een schuin hoofd op naar de rechercheur.

‘Waarom wordt je geen hardloper’ ,begon de rechercheur, ‘dan gebruik je je angst tenminste op een constructieve manier…een angsthaas als jij kan wereldkampioen worden!’
Dat leek Wessel wel wat. Ze raakten bevriend en de rechercheur begeleidde hem op zijn nieuwe pad…
Vreemd genoeg had deze ontwikkeling gevolgen voor zijn snelheid. Het motortje van de angst werkte niet meer optimaal.

Pakpapier

Photo:Jelle Touw © 2018

Een hond zegt niks, waarom zou hij, zijn blik zegt alles al.
Het bijzondere van de hond is dat hij ‘de wilde mens’ wist te domesticeren.
En dat met zachte hand….dat wil zeggen door schijnbare onderwerping.
Dat is heel slim…door je buik te laten zien de baasmens volledig inpakken…waarin?
In onvoorwaardelijke liefde natuurlijk. De baas wordt met zijn eigen wezen ingepakt.
De hond als spiegel voor de baas, ze pakken elkaar in.
Dat lijkt op het gebruik van een Taoïstisch wapen…alsof een donsveertje de loop der dingen de juiste kant op dirigeert.
Mijn hond dirigeert mijn leven in de juiste richting, hij geeft vorm aan mijn richtingloosheid. Hij geeft mij ruggengraat, discipline om drie maal daags de straat op te gaan. Ruiken wat er nog meer te beleven is in de buitenwereld.
Hij leidde mij rond in gebieden die ik anders nooit had ontdekt.

De hond denkt niet dat hij iets is, dat hij iets anders is.
Een hond is er, altijd hier en nu, onmiddellijk aanwezig…er zit niets tussen.
Er is nog één ding dat de hond wil van de mens: hij wil uitgepakt worden…
als een wild beest. Zo viert de hond het leven…voelen dat je een wild beest bent.

Cosmetica

Net als alle nieuwsgierige jongetjes van acht speelde ik archeoloogje, groef dinosauruseieren op en broedde ze uit in mijn jongensbed.
Verder ging mijn ambitie niet.
De ‘missing link’ vinden boeide mij niet zo, ik geloofde meer een spontane sprong in ontwikkeling.
Die ene mensaap die opeens inzag, ik ben een aapmens….puur en alleen maar omdat ik dit denk en weet dat ik dit denk…’de mens’ en het ‘ik’ was daarmee denkbeeldig geboren.
Op het braakliggende terrein naast onze wijk groef ik kogels en granaathulzen op, overblijfselen van een opgeblazen munitiedepot van de Duitsers.
Ik weet nog dat mijn deftige buurjongen zei:
‘Dat is ook een manier om vuile handen te krijgen!’
Het was duidelijk dat hij vastbesloten was om nooit vuile handen maken…door een chronisch gebrek aan nieuwsgierigheid?
Op hetzelfde terrein groef ik op een dag een glimmend cosmeticaflesje op met nagellak, het leek splinternieuw. Toen doorgroef bleek er een hele collectie flesjes, ampullen, lipsticks en tubes te liggen.
Dat de oermens lipstick gebruikte vond ik een grappig idee.
Niemand wist waarom dat spul daar lag.
Later sprak de politie het vermoeden uit dat het gestolen goed was, gedumpt.

Sinds die vondst begon ik de moderne wereld als archeologisch museum te zien.
Lopend door de Bijenkorf vergaapte ik mij aan luxe artefacten die in een immer nabije toekomst opgegraven zouden worden door een achtjarige archeoloog.
Nu graaf ik niet meer in de grond, ik kijk wat er aanspoelt op het strand van de geest.
De strandvondsten vertellen mij een verhaal, een kleine geschiedenis uit de oneindige zee van mogelijkheden.

Tofu

Henk ‘Wigwam’ wordt hij genoemd door de buurtregisseur van het stadsdeel.
Een geuzennaam vindt de zelfbenoemde zoetwaterindiaan, woonachtig in een bungalowtent op een verrommeld fabrieksterrein aan de stadsrand. Stadsnomade vindt hij een belediging. Zijn getaande huid en vervilte haarvlecht doen inderdaad in de verte aan een indiaan denken.
‘Van oorsprong ben ik dameskapper…dat was permanent, watergolven en hersenspoelen…’ grapt hij , ze vertelden mij alles…daarna ben ik hovenier geworden…lekker buiten…met bomen smoezen’
‘Bomenkapper dus!’
‘Inderdaad, het betaalt goed en altijd genoeg brandhout’.
Aarden kon hij niet in een doorzonwoning, maisonnette of een torenflat.
‘Ik moest letterlijk de aarde onder mijn voeten voelen, beton maakte me gek’
‘Mijn ziel sterft langzaam af als ik niet met de wind kan leven’.
Henk steek zijn neus in de wind….’Ik ruik wat, wacht even!’
Midden in de tent suddert een vegetarische rundervink vredig in een pan op de houtkachel, de schoorsteenpijp steekt door het tentdak.
‘Hoor je dat? ,ze fluit heel zachtjes…een liedje!’ ,zegt Henk als hij vertederd in de vink prikt, ‘geluk zit in kleine dingen’
‘Er staat nog Tofuthee te trekken in de pot…wil je een kopje?’
‘Graag Henk!’
‘Maar…dat smaakt nergens naar Henk’ , zeg ik.
‘Klopt, alle vervuiling van het water trekt in de tofu’
‘Wat doe je dan met de tofu?’
‘Hergebruiken’
‘Maar dat zit vol vuil’
‘Precies, vuil trekt vuil aan…ik moet trouwens zo meteen weg…naar een klant’
‘Snoeien?’
‘Ja, knippen en scheren…zal ik je een lift geven naar het Station’
‘Graag!’ , zeg ik, ‘heb je dan vervoer?’
‘Natuurlijk!’ ,zegt Henk, hij wenkt me mee achter de tent, daar staat een pompeus opgeblazen luxe terreinwagen van een Koreaans merk, glimmend zwart als een concertvleugel.
‘Al mijn tuingereedschap zit erin…het is als het ware een rijdende tuinschuur!’
Onderweg stinkt de ronkende schuur naar nieuw plastic.
‘Er zit een ook een alarm ingebouwd’ ,legt Henk uit ,’ik heb altijd een zwak voor auto’s gehad!’
Als ik uitstap vraagt hij nog: ‘Wat kwam je eigenlijk doen?’

Proces

‘Het Proces’ van Franz Kafka las, door het soort onderwijs dat je had genoten als een warm bad van herkenning. Van een aantal zinnen hoorde je nog steeds de echo nagalmen. Het klaslokaal als rechtszaal, de onderwijzers als rechter.

‘Je gezicht staat mij niet aan, ga jij de klas maar uit!’

Op de gang vroeg je je even af, waarom…?

‘Haal die grijns van je gezicht!’

Als reactie daarop trok je natuurlijk een verwonderd gezicht.

‘Wat kijk je nou?’

Thuis voor de spiegel probeerde je serieus uit te vinden wat die grijns was.
Zat ze vast aan je gezicht?
Alleen als je naar de grond keek was die grijns weg, dat was het beste.
Dan kon je nog beter luisteren.
Stil registreerde je dan wat er gezegd werd en wat er niet gezegd werd.

‘Kijk me aan!’

De rechter eiste oogcontact.

‘Doe je ogen open!’

……..?

Wat sta je daar nou!

………?

Zeg wat!

………?

‘Doe wat ik je zeg!’

………?

Je ging rare gezichten trekken voor de spiegel, grimassen.

Later op het hoger onderwijs leerde je de opperrechter kennen.

‘Wat kijk je nou onschuldig?’

Moest je leren om schuldig te gaan kijken?

‘Je trekt een onschuldig gezicht!’

Hoe deed je dat, schuldig kijken?
Je probeerde je de ergste misdaden voor te stellen terwijl je strak in de spiegel keek.

Je gezicht bleef jou neutraal aankijken…

Het sprak boekdelen.

Inrichting

‘En, hoe is het nu om iemand anders te zijn dan vorige week?’ ,vroeg neuropsycholoog Dr. Lyfgard opgewekt een week na de moeizame operatie.
Søren werd net wakker en dacht, waar heeft deze man het over…anders?…anders dan wat? Wie was die kerel trouwens ook al weer?
‘Ik ben dokter Lyfgard…weet u nog meneer Vigeland, we hebben uw bovenkamer vorige week helemaal opnieuw ingericht….ik vroeg mij af….voelt u zich anders…en vooral bevalt het?’
Søren Vigeland herinnerde zich niets, maar zei:
‘Ach…hoe zal ik het zeggen…het voelt anders, maar anders dan ik mij had voorgesteld…voor anderen ben je toch per definitie iemand anders…?‘

‘Voelt u dan niet dat u zelf iemand anders bent geworden?’ , informeerde de arts.

‘Hmm, iemand anders…voor jezelf ben je toch nooit iemand anders…voor jezelf ben je trouwens toch ook niet een iemand…eerder een niemand!?’

‘Hoe bedoelt u dat, meneer Vigeland…bent u niet blij met uw nieuwe identiteit?’

Nou ja, nieuwe identiteit…het is toch een beetje schuiven met het meubilair!…ik bedoel eigenlijk…u kunt natuurlijk ander meubilair in mijn bovenkamer zetten zodat het er weer als nieuw uitziet…maar ruimte blijft natuurlijk gewoon ruimte…begrijpt u ?’

Dr Lyfgard begon nu te twijfelen of de transplantatie wel gelukt was, misschien was het gehele meubilair wel afgestoten, zoals bij organen ook wel gebeurde…dat zou met een verse identiteit ook niet denkbeeldig zijn…of juist wel denkbeeldig…het mentale meubilair was natuurlijk puur denkbeeldig…of denk ik dat maar?
‘Misschien moet u nog wat wennen aan de nieuwe inrichting!’ , probeerde Lyfgard nog eens.

‘Dat is het vreemde’, zei Sören, ‘dat het dus niet went, de ruimte blijft leeg wat je er ook denkbeeldig in zet…de ruimte blijft onaangedaan…onveranderlijk…het lijkt de ruimte niets uit te maken.

‘Maar u ziet toch wel de nieuwe inrichting’, vroeg Lyfgard bezorgd, ‘u wilde toch zelf deze operatie…anders zou de hele ingreep voor niets zijn!?’

‘Dat zou allemaal best kunnen…maar nu het is gebeurd kijk ik dwars door alle inrichtingen heen’ , verklaarde Vigeland. ‘en..zonder operatie had ik wellicht nooit dit ruimtelijke inzicht gekregen…?

‘Duur inzicht, meneer Vigeland’, zei Lyfgard peinzend met zijn kin in zijn hand.

‘Welnee dokter’, verklaarde Søren opgewekt, ‘een koopje, ik heb nog nooit zoveel ruimte ervaren…alles voelt vreemd…anders dan anders…en dus ook nieuw!’, verklaarde Søren opgewekt.

Met enige twijfel hoorde de arts zijn patiënt aan…er moest iets niet volgens plan zijn gelopen, afstotingsverschijnselen…weliswaar met een gunstige bijwerking…maar toch…
nu geen slapende honden wakker maken, dacht hij.
‘Fijn!’, meneer Vigeland, ‘dan kunnen we u spoedig vrijlaten in de open inrichting!’