Butlers van de tempel


Het vreemde van ingewanden is dat je ze nooit ziet…als je geluk hebt.
Ze zijn ook nooit netjes aan je voorgesteld. Ik vind dat op zich nogal onbeleefd.
Het is immers wel het huishoudelijk personeel van je tempel.
Ze verzorgen het voedsel, verdelen de energie , regelen de centrale verwarming, ze maken schoon, ze scheiden het afval. Ze produceren gedachten, gevoelens, medicijnen, verhalen, belevingswerelden…wat al niet?
Ze worden geacht om zonder onze leiding samen te werken en ongeschoold hun arbeid te verrichten voor nog minder dan een hongerloontje, gratis en voor niets.

We zijn in wezen verwende hotelgasten met organen als onzichtbare butlers.
We worden zonder ook maar te moeten wenken bediend in onze bovenkamer, die kamer met uitzicht op alle werelden.
Het wonderlijkste product zijn wel de gedachten, bv. deze gedachten…waar dienen ze voor? Wat zijn ze, waar bestaan ze uit?
Het juiste antwoord zou luiden dat ik dat helemaal niet wil weten als dat het totale functioneren bevordert, want het lijkt er op dat hoe minder we aan die inwendige onderdanen denken hoe beter ze werken. Dus; laat ze feesten tot ze erbij neervallen.

Florian Wildesheim zei het al eens: ‘Natuur floreert bij zorgvuldige verwaarlozing’

Spoileur

Photo: Jules Macramé © 2017

‘Le Chien Poubelle’ heet de schitterende film van Philippe Milhaud.
De hoofdrol van Dieudonné Fauré vertolkt door Gèrard Dépardieu, schooiert als een losgebroken straathond op handen en voeten door het mondaine Parijs.
Het begint ermee dat Dieudonné onder aan zijn rug het begin van een staartje voelt groeien. Eerst schaamt hij zich ervoor en verbergt het. Maar de staart groeit en wil kennelijk vrijuit kwispelen. De mens ontworstelt zich en wordt hond, levend als een vorst van de resten die moderne afvalracemaatschappij achterlaat.
Menshond Dieudonné pist tegen de puien van luxueuze etalages. Hij draagt zelfs een gevonden Rolex, ruikt naar parfum door op de airco van Chanel te slapen.
Sociaal hulpverleenster, Flora Honegger (uiteraard Isabelle Huppert) stort zich op de arme ziel en probeert hem terug de beschaving in te lokken. Steeds weer weet Dieudonné aan haar goede bedoelingen te ontsnappen. Uiteindelijk weet hij de overgeciviliseerde Flora over te halen om met hem mee te leven op straat.
Prachtige scènes van schranspartijen samen met de andere zwerfhonden Auric en Satie wanneer ze uit de clico’s van driesterrenrestaurants eten.
Dieudonné wordt opgepakt en in een dierenasiel opgesloten.
Mensenrechtenadvocate Isabelle Tailleferre (Fanny Ardant) begint een proces tegen de staat om het recht van Dieudonné te bepleiten om zich als een dier te gedragen, desnoods als een beest. ‘De mens is immers is het dier bij uitstek’, zo bepleit Isabelle.
Het is een genot om Dépardieu zich zo wellustig te zien wentelen in het beestzijn.

De film blijkt gebaseerd op de geflopte Nederlandstalige roman ‘Afvalbakras’ van
Hurk van der Veeken, die linea recta in de ramsj verdween.
De vertaling door Patrick Poulenc was echter zo goed dat het als ‘Le Chien Poubelle’ een bestseller werd in Frankrijk. Nu dus verfilmd en genomineerd.

Bimbo

Ome Arie was niet echt mijn oom. Mijn vader fluisterde mij in dat Arie een zware jongen was. ‘Laat Arie maar schuiven’, werd er gegrapt.
Na vele ambachten en nog meer ongelukken was hij het verkeerde pad ingeslagen.
Hij ging voor gaas, zat jaren in de nor met goed gedrag. Toen hij vrijkwam kreeg hij weer een kans in diergaarde Blijdorp. Weer achter tralies.

In de naoorlogse binnensteden barstte het vroeger nog van de omes die van iedereen waren. Ome Nol met zijn handkar haalde lompen en oude metalen op, Ome Cor Vaanzwaaier liep met een emmer verse haring te leuren, wekenlang langs de deuren…de groenteboer…de eierboer…de kolenboer…allemaal heetten ze oom.

Ome Arie werd dierenoppasser, was befaamd als ‘de olifantman’. Het criminele milieu bleef echter aan hem trekken…tot zijn beide voeten werden verbrijzeld onder de achterpoten van zijn favoriete olifant Bimbo. Die schat was erop gaan staan.
Per ongeluk, maar toch.
Alle botjes gebroken en beide voeten voorgoed ontwricht. Arie moest opnieuw leren lopen met platvoeten waar schroeven in zaten. Altijd pijn in zijn voeten. Na het voorval was de olifantman overgeplaatst naar de tropische aquaria. Dagelijks dacht hij aan zijn favoriete olifant. Hij had Bimbo van baby af aan gevoed en verzorgd. Ze waren zo vertrouwd geraakt dat Arie het gevaar niet meer zag. Bimbo deed geen vlieg kwaad, hij was zelfs een beetje bang voor vliegen. Het gevaar verschool zich achteraf in het gewicht.
Bimbo had Arie zo gemist toen die in het ziekenhuis revalideerde, de olifant at niet meer. Pas toen Arie weer verscheen in een rolstoel was Bimbo weer gaan eten.
De grijze reus had getrompetterd.
Het afwikkelen van Arie’s voeten ging niet meer, het werd schuifelen.
Bimbo werd volwassen, begon te stieren en moest worden overgeplaatst naar Tiergarten Berlin. Ome Arie zocht hem nog jaarlijks op, schuifelend.
Feitelijk had Bimbo Arie weer op het juiste pad gebracht.
Zware jongens onder mekaar.

Het verschijnsel ‘Oom’ is een uitstervende diersoort, die bescherming verdient.

Woestijn

Er verscheen een vacature voor de functie ‘Roepende in de woestijn’.
Ik was niet de enige gegadigde, veel sollicitanten kwamen erop af.
We moesten auditie doen. Ze wilden de best roepende
voor deze verantwoordelijke baan. Om de beurt werden we in
een lege kamer gebracht, door een luidspreker klonk dan:
‘Na de piep kunt u uw boodschap uitroepen…schroom niet om
dezelfde boodschap te herhalen…want de kans dat iemand u hoort is vrijwel nihil’

Na deze opdracht werden we allemaal samengebracht in dezelfde lege ruimte
met de opdracht om elkaar volstrekt te negeren.
Je moest immers ook goed bestand zijn tegen de schrale eenzaamheid van de woestijn
en waar ben je eenzamer dan in een menigte mensen die elkaar negeren?
Het ging om een vaste aanstelling met een zeer goede financiële genoegdoening,
overuren zouden driedubbel worden uitbetaald bij wijze van smartegeld.
De laatste test ging om het wachtvermogen. Je zat daar in een wachtkamertje waar
op een onverwacht moment ‘Er is nog één roepende voor u!’ klonk…daarna was het wachten geblazen…’er is nog één roepende voor u!’

De beste roepende werd zo geselecteerd. Wij werden helaas niet vast aangesteld.
Voor de afgewezenen was er wel een zeer goede nazorg en bijscholing.
De belofte werd gedaan dat er binnenkort weer nieuwe woestijnen zouden worden geopend. Degenen die het als hun roeping zagen hoefden dus niet te wanhopen.
De woestijn wachtte een grote toekomst.

(Opgedragen aan Rodaan Al Galidi)

Hospice

Herr Kapun zat nu al jaar in jaar uit met zijn tandeloze mond speculaasjes te soppen in het hospice, terwijl hij uitkeek over het besneeuwde Alpenmassief van Wallis.
Soms dacht hij daar in de koude verte een kerstman te zien skiën.
Het best hospice van Zwitserland. Hij wist…dit is mijn laatste rustplaats…hier staat mijn sterfbed. Er mankeerde slechts één ‘ding’. Der Alte Kapun von Myra ging niet dood.
Zo noemde het verplegend personeel hem…’Alte Kapun’.
Hij was de enige echte, naar eigen zeggen…authentiek…’oud antiek’ zo noemde hij zichzelve…zwaar overbejaard en volkomen onthaard, zelfs zijn baard was haar voor haar uitgevallen. Ze lieten hem in zijn nachthemd rondschuiven op zijn driedubbele bergsokken, elk schoeisel deed zijn oude knoken zeer.
Zin in verkleedpartijen had hij niet meer, ook niet als zijn meest fanatieke gelovigen hem eer wilden bewijzen door naar de Zwitserse berg te reizen. Bij de receptie werden ze vriendelijk doch dringend verzocht om de stervende met rust te laten zodat ze hem niet in die kale staat zouden aantreffen, onttakeld.
Volgens hemzelf was zijn binnenkant, zijn aderstelsel zo goed geconserveerd door de speculaaskruiden, anijs, kaneel , kruidnagelolie, gemberwortel, kardamon…
Er hing inderdaad een weldadige walm rond ‘der Kapun’ alsof je een banketbakkerij
passeerde.
Al zijn trouwe knechten hadden het loodje gelegd, zij hadden al het werk verricht, terwijl hun baas rustig speculaasjes sopte in de thee, hij lustte er wel pap van.
Zijn empathische Zwitserse lijfarts had hem al eens voorzichtig gepolst of hij niet wilde stoppen met speculaas…of hij geen muesli wilde proberen?
Als een oneerbaar voorstel had hij het weggewoven…Muesli…onvoorstelbaar…zijn enige ondeugd opgeven voor muesli!
De bakkerij in het dal werd discreet verzocht de dosering van het kruidenmengsel te minderen. Tot nog toe zonder resultaat.

Zo gek nog niet


De deur klopte aan op de vreemde knokkels van een hand.
Of daar wellicht iemand thuis was?
Er was niemand, maar de hand ging wel open.
De deur ging naar binnen, de klink lag lekker in de holte van de hand.
De muis van de handpalm kriebelde.
‘Aangenaam kennis te maken’ ,zei de deurklink tegen de hand, ‘hoe woont dat nu..een hand?’
‘Oh, …heel gewoon, het wijst zich vanzelf!’, gebaarde de hand,
De deur sloeg dicht, wist even niets meer te zeggen.
De vingerkootjes begonnen op het deurpaneel te roffelen van opwinding.
De deur klonk wonderlijk hol.
‘Ik zou wel door u heen willen gaan…’ ,sprak de hand schuchter.
‘Daar sta ik ergens wel open voor!’ , antwoordde de deur vrij moedig.
‘Ik ben alleen bang dat het uit de hand loopt…’, zei de hand, ’dat u in het slot valt!’
‘Wees niet bevreesd, mijn sloten zijn kapot, ik ben slechts zo gek als een deur, er gaat nogal veel door mij heen, weet u, teveel om te verwerken!’
‘Dat is begrijpelijk als uw slot kapot is…alles loopt maar in en uit’.
‘Ja, zonder slot is het eigenlijk vrij normaal om gek te zijn!’, beaamde de deur.
‘U bent er wel heel open over!’ , sprak de hand met enige bewondering.
‘Ach, ik dank in wezen alles aan mijn scharnieren…’.
‘Waar zou u zonder scharnieren zijn….?’, vroeg de hand belangstellend.
‘Zonder hen was ik al lang dichtgetimmerd …of lag ik als loopbrug over een moddersloot?’.
‘Het was mij een waar genoegen om zo door u heen te gaan’, sprak de hand dankbaar.
‘Ik vond het ook te gek voor woorden’, zei de deur begeesterd.
Onhandig namen ze afscheid. De hand kwam even tussen de deur.
Daarna zwaaiden ze naar elkaar tot ze uit elkaars zicht verdwenen.

Schilderij: Vilhelm Hammershoi

Nergens

‘Jezus liep op water…ja en onze auto loopt op benzine’, zei mijn vader tegen de Jehovagetuige. De man stond met zijn zoontje in zondags pak, gestropt en strakgekapt
voor onze huisdeur. Ik kende het jongetje van zijn brave gezicht. Hij was al wat ouder en zat bij mij op de school met de bijbel. Zijn vader pruttelde nog wat over ‘het aanstaande koninkrijk’ terwijl de deur vastberaden voor zijn neus gesloten werd.
‘Stalen Jezus!’ ,mompelde mijn vader met een grimmige glimlach.
De maandag daarop zocht de jongen mij op het schoolplein.
Hij vroeg waarom ik op een christelijke school zat als ongelovige.
‘Wij zijn geen ongelovigen…mijn vader zegt dat wij gewoon niets zijn’, legde ik uit.
‘Niets?’, vroeg de jongen ongelovig.
‘Helemaal niets…zegt mijn vader’, bevestigde ik.
‘Maar dan geloof je toch nergens in?’, vroeg hij door.
‘….dan geloven wij toch in Nergens!’, probeerde ik nog…
‘…maar dat slaat toch nergens op, jullie zijn gewoon ongelovigen!’, vatte hij samen.
Om één of andere reden weigerde ik in te stemmen met zijn conclusie.
Thuis deed ik navraag, waarom ik naar een Bijbelschool ging.
Een duidelijk antwoord kreeg ik niet…ik kon nergens anders heen.
Achteraf denk ik dat ik beter naar ‘Nergens’ had kunnen gaan dan naar een school
die geloofde dat wij ongelovigen waren.
Mijn vader geloofde in ieder geval in zijn auto, die bracht ons overal en nergens.
Anders hadden we moeten lopen….op water.

Huisgodin

De zuigmond heeft een gore geest, zijn hersens…zo dom als stof.
De vuilbek, schilfers gruis en haar vindt hij een lekkernij.
In de vlaag van opruimwoede zuigt hij hun dierbare slaapkamerspin, zwanger of niet, meedogenloos op, wat maakt dat kreng een herrie.
Pas later in het hiernamaals van de geopende stofzak blijkt de spin zojuist
bevallen van honderdtwintig rode kinderspinnekopjes.
Als stofzuigbediende biedt hij zijn excuses aan en herplaatst het spinnengezin
zorgvuldig in het enig overgebleven stofnest boven de schoonmaakkast.
Dagelijks kijkt hij als een vroedvrouw of het spinnenkroost nog leeft.

Fijnschilder

Zijn werk is ondanks de onmiskenbare kwaliteit helaas onderbelicht gebleven in de kunstgeschiedenis. Ik heb het hier over de Deense schilder Ole Aerdøl, een tijdloze fijnschilder. Met zijn penselen van hommelhaar weet hij zijn coloriet een fluweelachtige toets te geven, nergens is een penseelstreek te zien. Uniek om glaceertechniek toe te passen in fresco’s.

Dat zijn werk vaker nooit dan zelden te zien is geweest in musea over de hele wereld moeten we wijten aan de schaal van het werk. Toegegeven; monumentaal is anders. Zijn fresco’s op de spiralende wanden van de slakkenhuiskamers zijn alleen binnenskamers te bewonderen.
Het aantal werken is ook zeer beperkt dankzij de tergend trage wijze van schilderen…evenwel van een ongekende precisie.
Het langste werk van Aerdøl is gemaakt in de slakkengang tussen de woon en de slaapkamer van Ole en zijn vrouw Ase.
De pigmenten voor zijn verf betrok Aerdøl van een bevriende hommel die tevens hun postbode was. Wat wilde Aerdøl verbeelden zal de nieuwsgierige lezer zich afvragen?
Dat is inderdaad maar de vraag.
Ik heb de fresco’s zelf eerlijkheidshalve nog niet gezien, omdat het werk zeer moeilijk toegankelijk is, vooral als de schilder zelf thuis is. Er kan maar één bezoeker tegelijk langs de fresco’s glijden en dan nog blijft er vrijwel geen afstand over om ze ook daadwerkelijk te zien. Om te zien is er nu eenmaal afstand nodig.
‘Ik verbeeld helemaal niks’, verklaart Ole zelf over de picturale inhoud.
‘Mijn werk is wel getypeerd als behorende tot de ‘Peinture Interieur Miniscule, maar daar voel ik mij totaal niet bij thuis, je moet mijn werk voelen, direct ondergaan huid op huid…meer zijn dan zien!’
Het is er erg knus en gezellig als ik Ole thuis interview. Zijn zoontje Lars zit in een rond hoekje bij de ingang de wand lekker langzaam vol te krijten, terwijl Ase zich ertussendoor wurmt met haar dienblad vol warme thee.
Ik blijf zelf buiten staan.
Na afloop dringt langzaam tot mij door:
’Ik ben een buitenstaander!’