Jakoetsk


Vraag mij niet hoe ik bij Otokja verzeild raakte, voor welke kwaal.
Wel weet ik vaag hoe wanhopig ik geweest moet zijn, anders onderneem je zo’n barre bizarre reis niet. Ik kwam meeliftend op een bevoorradingstruck van het voormalig Sovjetleger aan in Jakoetsk. De dronken chauffeur wist precies waar ik moest zijn. Op een verlaten spoor ergens voorbij de stad.
‘Daar!’, wees hij met zijn fles naar een roestige spoorloods…’Otokja!’.
Hij wilde mij kennelijk niet bij de sjamaan afzetten, ik moest maar lopend verder.
In de loods trof ik een kleine man met een leren vliegeniershelm op volgeprikt met zwarte veertjes. Hij roerde geconcentreerd in een zwartgeblakerd pannetje boven een open houtvuurtje. Soms zette hij het neer om de walm te fotograferen. Otokja bleef onverstoorbaar, ook toen een vrouw mij aansprak met een Amerikaanse tongval.
Aairin bleek de tolk van Otokja, die zelf geen woord buiten de deur sprak.
De sjamaan grijnsde terwijl zijn vrouw uit Kentucky mij aan hem voorstelde.
‘He already knew that you came, he saw you coming in the smoke!’.
‘We’ll have to wait for Benjakir…!’
‘Who is he or she?’
‘He is the healing woolf, Otokja’s assistent or was it the other way round?’, grapte ze.
Ze gaf mij een groezelige mok thee en vertelde hoe Otokja ooit stationschef was geweest in een uithoek van het Sovjetrijk waar nauwelijks nog een trein reed.
Uit die laatste trein die hij zag binnenlopen stapte een wolf uit de restauratiewagon het perron op. De rest van de reizigers hadden zich in de achterste wagons verschanst uit doodsangst. Otokja stond al klaar met zijn geweer….maar er gebeurde iets magisch, ze keken elkaar aan glimlachten en waren vanaf dat moment onafscheidelijk, door de wolf ontpopte Otokja zich tot sjamaan.
De wolf werd door Otokja Benjakir gedoopt, het wilde dier luisterde aandachtig naar die naam. Nachten brachten ze samen door, elkaar roerloos aankijkend, na verloop van tijd begonnen ze te schudden van het lachen, geluidloos en tot tranen toe. Als vanzelf kwamen er mensen op bezoek op zoek naar genezing, van wat dan ook…alleen bij zware gevallen verdween de wolf. Men zegt dat Benjakir in de permafrost mammoetvlees opgroef en at, vlees dat eeuwig vers bleef sinds de ijstijd. Er waren inderdaad prehistorische vondsten gedaan in de vlakten van Jakoetsk.

‘You can have your treatment now if you want!’ , zei Aairin terwijl ze mij wenkte in de richting van een vale canvas tent midden in de loods.
‘Shall I first explain where I’m suffering from?’, vroeg ik enigszins huiverig.
‘No no, not necessary…it’s all very direct…no more talking needed!’
Het rook penetrant in de tent…een enorme wolf zat in een hoek…Benjakir.
Otokja zat in een andere hoek in zijn pannetje te staren en maakte een gonzend geluid.
‘Just look into the eyes of Benjakir’, zei Aairin, ‘see what happens’.
Ik verstijfde eerst helemaal van de ijzingwekkende blauwgrijze blik van die wolvenkop, koud zweet in mijn handen…
Benjakir keek onverstoorbaar strak…dwars door mij heen naar alle achterliggende werelden. Het leek eindeloos te duren tot het schudden geleidelijk begon…ik schudde
willoos mee terwijl de bek van Benjakir beminnelijk begon te glimlachen…het schudden verhevigde zich tot we tot tranen toe begonnen te lachen…evenwel zonder geluid te maken. Otokja gonsde rustig door.
Ik moet in een diepe slaap zijn verzonken, toen ik ontwaakte waren Benjakir en Otokja verdwenen. Ik had nog dagen spierpijn van het lachen.
Aairin had nog gevraagd naar de aandoening of ziekte waarvoor ik was gekomen.
Ik begon opnieuw te lachen, omdat ik mij met de beste wil van de wereld mijn kwaal niet kon herinneren. Verdwenen als permafrostijs in het pannetje van Otokja.

Toevallen


Horvath B. was een excentrieke telg uit een grootindustrieel nest, van oorsprong Hongaars maar residerend in Wenen. Horvath had de fabrieken waaraan hij zijn vermogen ontleende nooit van binnen gezien. Hooguit had hij wel eens door zijn map met familieaandelen, obligaties, effecten gebladerd…maar ook daar was hij maar nee gestopt…hoewel gestopt? Daar was het mee begonnen, dat hij in slaap viel.
Als kind dachten zijn gouvernantes dat hij aan toevallen leed…dit was niet het geval,
hij viel gewoon in slaap, kerngezond aldus het leger lijfartsen. Wanneer je hem wakker maakte was hij narrig alsof je hem stoorde in een belangwekkende taak.
‘Laat hem maar slapen zolang hij daar behoefte aan heeft’, zo luidde het advies.
Met het klimmen der jaren breidde zijn aanleg zich uit. Het zou gek zijn om van talent te spreken al zou menig lijder aan slapeloosheid er jaloers van worden.
Overal, op elke plek kon de slaap hem vatten. Horvath snurkte zich door zijn schooljaren heen. Een wonder hoe hij zijn examens haalde…maar helaas, ook zonder diploma’s was Horvath al een geslaagd zakenman.

Niets kon hem wezenlijk boeien of raken, laat staan het zakenleven.
Door zijn grootvader, pater familias werd hij naar doctor G.Bickelstein verwezen, een bevriend psychoanalist, destijds een modieus fenomeen in het negentiende-eeuwse Wenen.
Tweewekelijks lag Horvath daar op de sofa…uiteraard…te slapen.
Het duurde niet lang of de zielkundige kwam tot de diagnose dat Horvath leed aan zijn aangeboren rijkdom. Volgens Bickelstein’s diagnose werd de patiënt verlamd door de oneindige mogelijkheden die de rijkdom hem bood. Voor het eerst werd er een verband gelegd tussen verveling en het niet kunnen kiezen uit de veelheid.
Een rigoureuze ingreep zou Horvath in één klap verlossen van die verlammende keuzedruk, namelijk door afstand te doen van zijn aandelenportefeuille.
Bickelstein was bereid het fortuin in beheer te nemen.
De pater familias was razend toen hij hoorde van de geneeswijze, maar de overdracht was al notarieel bevestigd. Juridische stappen hadden geen zin. Vooral omdat Horvath volledige medewerking had verleend. Na een ruzie met de familie die dreigden hem ontoerekeningsvatbaar te verklaren werd Horvath uit de zakendynastie verstoten.
In de daarop volgende nacht bleef Horvath wakker, wellicht door het schokkende besef dat hij nu straatarm was…
Nog niet eerder was Horvath zich zo bewust geweest van zijn toestand. Hij ontdekte dat zijn lichaam weliswaar sliep maar dat zijn geest tegelijkertijd klaarwakker bleef.
Hij realiseerde zich dat hij permanent bewust was ook als het lichaam sliep, ook als er niets waar te nemen viel. Tijdens zijn zwerftochten door Wenen werd hij opgenomen door een esoterische sekte.
Volgens de oosterse wijzen zou hij zich blijvend in een staat van meditatie bevinden.
Toen Bickelstein hoorde van bijeenkomsten van ‘de Ster van het Oosten’ , waar Horvath een leidende rol had gekregen besloot hij meditatielessen te nemen bij zijn oud patiënt. Over geld is nooit meer gesproken.

Vertrek


Vilhelm Hammershoi
 
De kamer had al lange tijd geen bezoek meer mogen ontvangen.
Tot gisteravond waren haar ramen nog geblindeerd geweest.
Wat was de kamer blij geweest toen plotseling haar deur open ging.
Frisse lucht vulde de bedomptheid met koelte.
Er gebeurde tegelijk wel iets vreemds…
één voor één verlieten de meubels en dingen de woonruimte in het half duister.
Tijden hadden ze onder een deken van duisternis gewacht op….?
Zonder geruis of gestommel gleden ze als in een optocht door de deur naar buiten.
De kamer was te opgelucht en verbaasd om te protesteren of zich te verzetten tegen het vertrek. Ze was immers zelf het vertrek. Dat woord ‘vertrek’ verwonderde haar altijd al, maar nu scheen ze iets te gaan begrijpen.
In de schemering van de avond vertrokken zelfs de gordijnen.
De kamer dacht nog: ’Daar gaan mijn oogleden!’

Voor het eerst sinds jaren genoot de kamer van een droomloze slaap, alsof alle herinneringen werden gewist. Geleegd en gelucht ontwaakte de kamer de volgende ochtend door een onverwacht bezoek. De gast was in haar hoedanigheid door het glas van de deur de kamer binnengevallen, ze was zo vrij geweest om erbij te gaan liggen op de huid van de kamer.
De kamer voelde haar ziel verruimen, opgehelderd door deze onverwachte gast.
Was het geen overdreven pretentie dat een kamer een ziel zou
hebben?…zou zijn?
Maar wat is ziel anders dan leefruimte, doorleefde leefruimte… de ruimte van het vertrek die eeuwig aanwezig blijft…
De kamer vatte het licht op, het licht voelde zich meer dan welkom, zelfs geliefd.

Gemussel

Het musselt onder de dakpannen,
tussen de wiegende trossen klimop,

‘s nachts zindert het er van de rustenden
die stil tjilpend hun jongen sussen

knus husselen ze zich door elkaar,
tot een mengelmoes van veertjes

men zegt dat ze in hun vlucht kussen
door te vliegen in sierlijke lussen.

Haarval


Mijn lichaam loopt meer dan een halve eeuw rond. Mijn hoofdhaar is slechts vijf keer bij een kapper geweest. Hoewel het voor niemand interessant is noch van belang vertel ik het. Je weet van te voren nooit wat een verhaal wil zeggen.
Twee keer werd ik als jonge jongen naar de herenkapper gestuurd die mij beide keren met zijn electrische tondeuse tot bloedens toe in mijn oorlel schoor.
Met een verbandgaasje tegen mijn oor gedrukt kwam ik thuis. Tegen de tijd dat ik weer langharig werd weigerde ik om mij nog een derde keer te laten mishandelen.
Geen probleem, mijn vader kende een klant die huiskapper was, een mannetje dat aan huis mijn haartjes kwam knippen, onder toezicht dus. Dan kon hij ook meteen moeders permanent permanenten zodat ze sprekend op Juliana bleef lijken.
De huiskapper kwam twee keer per jaar bij ons thuis. In de keuken knipte hij ons stuk voor stuk, onderhand vertelde hij geanimeerd sterke verhalen.
Hij kletste de oren van je hoofd.
Ons geknipte haar nam hij mee naar huis, naar zijn zeggen om er toupetten of pruiken van te maken voor arme mensen die kaal waren. Hij zou twee keer per jaar op gezette tijden bij ons langs komen. Het jaar daarop kwam hij echter niet op de vastgestelde datum. Omdat hij geen telefoon had werden mijn oudere broer en ik naar zijn huis gestuurd voor een knipbeurt. Naïef belden we aan.
De voordeur werd open gedaan door een bedrukt uitziende man die ons veelbetekenend toeknikte, zijn wijsvinger op zijn lippen legde en ons meteen naar binnen leidde. In de huiskamer lag de huiskapper vredig opgebaard. Plotseling overleden. Ik herkende hem eerst niet want zijn hoofd was helemaal kaal.
We vernamen dat hij altijd een pruikje had gedragen omdat hij vond dat een kale kapper ongeloofwaardig zou overkomen. We condoleerden de weduwe met haar verlies.
‘Als hij thuis kwam van knippen deed hij meteen zijn pruikje af’, mijmerde zijn vrouw vertederd, ‘dat gaf zo’n heerlijk luchtig gevoel…’.
We wisten niet waar we moesten kijken, ook de grond bood geen uitweg.
De weduwe verontschuldigde zich dat hij ons nu niet kon knippen, nooit meer…
Het bezoek was vervreemdend. Ongeknipt en verslagen kwamen wij thuis.
Moeder was geschokt, hoe moest het nu verder met haar permanent?
Ik dacht aan het hoofd van de kapper hoe luchtig dat nu was…voor altijd.

Sindsdien ben ik door velen geknipt, maar nooit meer door gediplomeerde kappers.
De knippers beweren allemaal dat ik makkelijk haar heb:
‘Valt altijd goed wat je ook doet!’
Helaas had moeder permanent moeilijk haar.
Wat zo’n onnozel verhaal wil zeggen weet ik nog niet. Wellicht dank ik mijn voorkeur voor sterke verhalen aan onze thuiskapper.

Soms


Mijn eerste waarneming van het fenomeen deed ik als kind wachtend bij een bushalte.
Het was winters. Er stond een man in het bushokje, verwoed zuigend aan een wit stokje. Uit zijn mond kwam damp, maar dat was bij meer mensen het geval in de winter.
Plots kreeg hij een nare hoestbui, terwijl hij grijze wolken uitasemde…
Hij zoog gestaag verder.
Niet lang daarna spoog hij geconcentreerd tussen zijn voeten op de grond alsof er een ondraaglijk vieze smaak in zijn mond bleef hangen. Herhaaldelijk schraapte hij daarbij zijn keel.
Onderwijl leek het stokje weg te smelten, er viel grijs stof op de grond.
Het was onsmakelijk om te zien en toch kon ik er niet niet naar kijken, misschien wel omdat de man het zuigen zo hartstochtelijk beoefende, alsof zijn leven ervan afhing.
Nogmaals klonk dof gekuch. Begon hij snel weer te zuigen om het kuchen tegen te gaan?
Het stokje werd zuigenderwijs steeds kleiner tot hij het nauwelijks nog kon vast vasthouden.
Uiteindelijk gooide hij het overblijfsel op de grond en trapte er wrijvend op tot er slechts een vuile plek op de trottoirtegel overbleef van het ooit zo maagdelijk witte stokje. De bus kwam nog steeds niet.
Uit een gekleurd doosje trommelde de man een nieuw wit staafje tevoorschijn.
Schichtig keek hij om zich heen onrustig op zijn zakken kloppend.
Er was niemand op straat…tot hij mij ontwaarde bij het dienstregelingpaaltje.
‘Heb jij soms een vuurtje voor mij?’ ,vroeg hij schor.
Ik begreep niet waar hij het over had…alleen het woordje soms bleef in mijn hoofd hangen. Soms…soms…?
De stokzuiger droop af en verliet de bushalte…

Stokzuigen dreigt voorgoed te verdwijnen in het openbare domein.
Het is een bedreigde culturele uiting. Inderdaad, ook ongewenste gewoonten moeten als cultuur worden beschouwd. Zonder het ongewenste weten we immers niet meer wat wenselijk is. In goede oude tijden kon je op televisie, in de schoolklas of in het parlement autoriteiten volop en trots aan witte stokjes zien zuigen.
Het is nooit te laat om te beginnen.
Nu zuig ik zelf eens in de zoveel jaar uit solidariteit aan een stokje…soms…als het jaar van getal wisselt, voor de grap…dan moet ik lachen omdat ik het zelf niet snap waarom.

‘Dankzij vergeefse pogingen om het onbegrijpelijke te begrijpen dringt men dieper door in het mysterie’, aldus F. Wildesheim.

Wensenberger

Wensen zijn bergbeklimmers…ik kan daar als berggems over meepraten…
Er verongelukken er nogal wat onderweg. Wensen die sneuvelen op weg naar de top.
Ik berg hun onstoffelijke overschotten, mooie, dooie herinneringen voor de dromers in het dal. Hoe ik ze berg?
Hun ijle staat slaat neer op het korstmos, zo berg ik ze in mijn ingewand.
Wensen worden vaak onvoorbereid, ongeoefend tegen de steile bergwanden opgestuurd, zonder proviand.
Die dromers in het dal zijn risicoloos roekeloos, hun dierbaarste wensen moeten het met de dood bekopen.
‘Kijk maar hoe die gemsen zich redden, zonder bagage’ , moedigen de dalblijvers aan.
In werkelijkheid streven wij berggemsen nooit naar één of andere onvruchtbare top.
Wij blijven halverwege rondhangen, daar waar nog iets eetbaars groeit, net boven de boomgrens. Het is een wonder dat een enkele wens nog wel eens de top bereikt.

Toppen worden schromelijk overschat.
Wij gemsen hebben het beste van beide werelden, het middengebied.
Velen zullen de top roemen vanwege het uitzicht.
Maar welk uitzicht dan ook het overtreft nooit het inzicht van de gems, die rotsvast op het gezicht van de bergwand staat.

Lichtwereld


De wereld is een verhaal geschreven met licht.
Geen verhaal in taal, maar een fysiek tastbaar verhaal.
Een hoofdstuk van dit alomvattende verhaal is genoemd naar Darwin, het vleesgeworden verhaal van evolutie.
Iedere levensvorm daarin is een letter, een lettergreep of een woord dat naadloos het
verhaal belichaamt in levende lijve.
Dit verhaal is geen abstractie maar een onvermijdelijke directe ervaring.
Ieder wezen vormt een onmisbare schakel in deze opsomming der delen.
Samen meer dan het geheel.
Dit kun je niet lezen, je kunt het alleen maar leven.

Wat is materie anders dan gestold licht, gevangen in een circulair patroon.
Materie is de enige manier voor het licht om ergens gelokaliseerd te zijn.
Om uit te rusten van de lichtsnelheid. Gekluisterde lichtenergie.
‘Brandstof zijt gij en als brandstof zult gij wederkeren’,

Licht schrijft fysieke geschiedenis, eindeloze variaties van verschijningsvormen zien het licht. Leven heeft geen enkele zin, maar heeft ontelbare zinnen in dit lichtzinnige verhaal. De directe zintuiglijke ervaring licht ons in over alle zinnen van het leven.
Mysterieus dat er geen schrijver is, er is alleen lichtschrift.
Licht schrijft zich, met zich, als zich…lichtwerelden.

Ektorp


Na mijn gevlucht uit Irak leef ik illegaal hier. Bagdad, ‘moederstad van alle steden’ was platgegooid van geweld. Op mijn vlucht leerde ik om onzichtbaar te zijn.
Knap camouflagegedrag, zegt therapeut van Eva. Nooit zat ik in asielcentrum.
Geen procedure voor illegalen.
Ik liet mij dag één opsluiten in Ikea…of nee…insluiten. De beveiligingscensors leerde ik kennen en ontwijken. Ik ken ze van het mooie hotel in Bagdad waar ik werkte.
Overdag had ik niets, zwierf ik wat door steden, ‘snachts had ik alles wat ik nooit kon kopen, een luxe leven. Dan eet ik in het restaurant heerlijk de resten, Gravad Lax met Zweeds appeltaart. Meestal verstopte ik mij voor sluitingstijd onder lattenbodem van de Hemnes bedbank. Daar las ik manuals met veel talen…verhalen van dingen.
Het ging lang goed tot mijn vrouw mij betrapte. Mijn vrouw was van beveiligingsdienst.
Beveiliging waren cipiers van de luxe Ikea-gevangenis. Overdag knikte ik dankbaar naar ze.
Zij vond mij midden in de nacht tussen de hangende tapijten met mijn zaklantaarn.
Ze sloeg geen alarm, de schat…
Ze vroeg of ik het wel kon vinden…alsof ik verdwaalde klant was…hoe ik heette…
Ik zei: Noem mij Ektorp…. het is de bank waar ik heerlijk op slaap.
Zij moest lachen. Ik was bang voor haar uniform zei ik, ze deed het uit en stelde mij gerust. Het is een wonderlijk verhaal deze nacht uit mijn duizend-en-één nachten in Ikea. Na een week werden wij betrapt door haar collega. Ze moest ontslagen weg.
Eva nam mij mee naar haar huis, het stond daar vol met Ikea, ik voel mij thuis zei ik…
Ze zei:’Je mag hier blijven zonder vergunning!’
Ik heb geluk gehad…van Eva.
Mijn Nederlands taal is nog niet goed, ik leerde gebruiksaanwijzingentaal van Ikeaproducten lezen. Nederlands is ordelijke taal, stapsgewijs leer ik mijn leven in elkaar zetten, woord voor woord. Soms hou ik schroefjes over, geef niks.
Ik hou van dit land…ook al begrijp ik niet…daarom!
Soms gaan we nog naar Ikea…om te vieren.