Het schip zingt

Tijd dringt, buiten een biertje.
Het schip zingt, mooie liedjes.
De zon schijnt altijd te schijnen
en legt haar licht op de maan.
Bloemen kunnen ver gaan
al stil staand in hun vazen.

We zitten in oktober.
We staan er goed voor
Het loopt uit de klauwen.
Het ligt zo voor de hand.
En de vissen vissen achter het net,
ze azen op de mazen.

En dit alles puur uit liefde voor de liefde,
die mij als een bijl doorkliefde…

Zjeaupeng

In het parkje waar ik de hond loop uit te laten
komen we het bulldogje weer tegen op het skateboard. Mijn hond besnuffelt haar. ‘Ze is niet vooruit te branden! ‘ legt de man uit
terwijl hij het skateboard over straat trekt.
Chopin heet zij, haar baas is een Pool en zegt “Goopin, dat is Pools en geen ‘Zjeaupeng’ op z’n Frans.” Als ik opmerk dat Chopin een man was zegt hij terecht dat het een achternaam is.
De Pool heeft ooit muziekgeschiedenis gestudeerd om later conciërge te kunnen worden. Een onbedoeld beroep. Zo kon hij eindeloos veel muziek luisteren en lezen tussen het openen van deuren door.

In de koudste winter van Warschau vroor zijn haar eraf. De jonge Pool had een douche genomen…was met nat haar even naar buiten gelopen…fataal voor haarwortels. Hij veegde over zijn hoofd en hield zijn halve pruik in zijn handen. Het klinkt als een taai verhaal dat geen zin meer heeft om te worden verteld.
Het bulldogje heeft nog wel haar, maar heeft C.O.P.D. een longaandoening, waarschijnlijk omdat het baasje te veel rookt. De Pool heeft er zelf geen last van. Hij zegt: ‘Ik inhaleer niet, ik zou wel gek zijn, dat risico neem ik niet!’
Het is een wonderlijk gezicht, de hond staand op het skateboard, voortgetrokken door de kale Pool. Zo krijgt de kleine bull dagelijks haar welverdiende frisse neus. Chopin poept staand, haar keutels rollen gaandeweg van het skateboardje.
Om te plassen tilt baas zijn hond op het gras waar zij leegloopt. Daarna loenst de kleine bulldog omhoog naar haar chauffeur ten teken dat zij verder wil rijden. Chopin kan onweerstaanbaar aandoenlijk loensen.
“Ze heeft de zwakke plek van de mens ontdekt, dezelfde zwakke plek waarmee de mens in een paus gelooft. Die zwakke plek is het goddelijke in de mens”, geeft de Pool als toelichting. ‘Kom Chopin!’ spoort de Pool zijn hond aan.
Chopin kijkt hem roerloos aan.
Hij trekt aan het touwtje. Ze komt.
Hij trekt niet, het goddelijke doet het hem.

Alfabetisering

Sommige mensen richten zich vastberaden op één ding in hun leven.
Ze weten al van jongsaf precies wat ze willen worden, bankier of violist of maffiabaas of beveiliger… huurmoordenaar…leraar…
Alessandro was niet iemand van één ding, hij beoefende vele disciplines en wel met dezelfde toewijding. Een gevoelig moederskindje. Wie iets over zijn moeder zei kwam op de zwarte lijst.
Grootvader Don Cavalli onderwees hem het vioolspel en leerde hem alle maffialiederen spelen, “Canzone dell’Omerta” (liederen van het zwijgen).
Zijn vader Pietro, consigliere van de Don, leidde hem op in het schaduw-bankwezen, dat onder het tafelblad plaatsvond, onderhandelen met de voeten, er werd daar wat afgeschopt. De bodyguards die de jonge Sandro moesten beschermen tegen ontvoeringen en aanslagen leerden hem al snel zelf om te gaan met wapens. Hij bleek een vaardig sluipschutter, al noemde hij het zelf liever ‘preventieve beveiliging’
Toen hij volleerd was bleek zijn imago als violist een uitstekende dekmantel om sluipmoorden te plegen. De vioolkoffer vervoerde bankbiljetten, wapens, juwelen, drugs…Allesandro bracht iedereen in vervoering met zijn koffer.
Die muzikaliteit had hij van zijn moeder, de colaratuursopraan Guilietta die na een onweigerbaar voorstel met de Consigliere getrouwd was. Helaas raakte ze op mysterieuze wijze haar stem kwijt, waardoor ze zich op haar zoontje ging richten die haar gemiste zangcarrière moest goedmaken.
Wanneer Alessandro ‘op tournee’ ging door Italië of ver daarbuiten dan wist iedereen in Calabria dat de zwarte lijst werd ingekort, opeens ging iedereen de krant lezen. Altijd spannend want de lijst was niet alfabetisch.
De krantenkiosk wist het ook, als de verkoopcijfers plots stegen. Iedereen kon het dus weten…maar iedereen zong de liederen van het zwijgen. De meest gruwelijke teksten op prachtige muziek. Misschien was dat nog wel de grootste verdienste van Alessandro: hij leerde ze lezen.

(Uit ‘Italiaanse toestanden’ Coen Cederik, Milano)

Koffie

Mensen verdienen, dieren niet.
Dat zal wel, wil je verse koffie?
De mensch is een verdienend dier.
Inderdaad heb ik nu wel een kop koffie verdiend, maar ga verder…
Hij levert een dienst en verdient daarmee een genoegdoening.
Suiker erin?… nou doe het zelf maar…
Wie genoeg doet zou genoeg moeten verdienen.
Poeh, sterk bakkie zeg…waar zijn de zoetjes?
Een klein aantal mensen verdient beter of meer dan genoeg.
Ik neem een scheutje melk erbij.
De meeste mensen verdienen beter maar ze krijgen het alleen niet.
Ja, kijk naar mij, altijd dienstbaar maar geen verdiensten, proost.
De veelverdiener ziet zijn vermogen als een persoonlijke verdienste.
Wil je er trouwens iets bij?…er staat nog taart in de vriezer.
Wat heeft iemand ervoor gedaan om een talent te krijgen en het vermogen om dat talent te ontwikkelen en uit te baten?
Ik ga nu even een kleine moeite doen om die taart te ontdooien in de magnetron.
Helemaal niets, mensen krijgen talenten en het vermogen om er iets mee te doen in de schoot geworpen voor niets.
Zo, vijftien seconden, verse taart…over van je verjaardag twee maanden geleden.
Maar ik heb er zoveel moeite voor gedaan! zeuren ze dan.
Wil je een groot stuk of liever een paar kleine..?
Daar had je kennelijk de energie voor gekregen, zeg ik dan.
Zo, nu smaakt die koffie ook meteen een stuk beter.
Maar zonder wilskracht had ik het niet gered, klagen ze dan alsof het slavenarbeid is.
Ik hou geloof ik alleen van koffie als er taart bij is, zonder taart valt het niet goed!
Die wilskracht had je kennelijk ook gratis tot je beschikking, zeg ik dan.
Je hebt gelijk hoor, waar hebben we dit allemaal aan verdiend?
Ik blief geen koffie meer.
Nee, ik ook niet, de taart is op.
Dieren drinken nooit koffie.

Niagarataal

Wat is er heerlijker dan afwateren, een klaterende waterval? Het heeft iets glorieus, fonteinvreugde. Wat is er zinlozer en mooier dan een fontein? Vuurwerk met water…
“Is het edele deel niet de sluiswachter der blaasinstrumenten?” zou Gerard Reve ooit gezegd hebben, al kan dit door geen enkele bron worden bevestigd.
Ik was ooit op een groepbusreis bij de Niagara Falls. We bevolkten een oude afgeschreven stadsbus uit Rotterdam. De bus was overvol omdat de lokale bewoners meeliften met hun marktkoopwaar. Onze reisleider Ngombe had een strak schema opgesteld, we hadden een half uur om de benen te strekken. Met het vertrouwde pneumatische gesis gingen de deuren open. De Rotterdamse haltes hingen nog boven de deuren. Het gesis ging naadloos over in een diepe ruis van de Niagara Falls.
Dat geluid…overweldigend…ik moest meteen zo nodig…nergens een toilet te vinden…overal mensen…was ik dan de enige?…in paniek beende ik rond…tot ik onze Afrikaanse reisleider ontwaarde…’Leg hem hier toch gewoon over de rand!’ zei hij wijzend naar het lage muurtje dat ons van machtige waterval scheidde.
‘Schaamte is een Europees concept’ legde hij uit met een Rotterdamse tongval, geboren en getogen in Crooswijk.
Ik keek om mij heen….vermande mij en legde hem over de rand. In de mist van het kolkende water kon niemand mij zien… Ik liet mijn schaamte varen…alle remming los…
Tot mijn verbijstering hoefde er plots niets meer…geen druppel…
De geprogrammeerde schaamte van het lichaam bleek sterker… Pas terug in de bus kwam de aandrang weer. Ngombe toonde mij hulpvaardig de lege kalebas achterin bij de nooduitgang, in de vorm van een blaas.
We moesten meteen door naar de Kilimandjaro, die enorme berg. Ik was benieuwd wat dat met me zou doen?
Sindsdien heb ik besloten nooit meer mijn plas op te houden, in geen enkel domein.
Schrijven kan het best gezien worden als talige incontinentie.

Waterfilm

Ik ben op de Biënnale van Venetië om mijn project ‘Waterhuis’ te presenteren.
Een gewaagd ontwerp dat alleen in de luwte kan staan.
De muren bestaan uit een permanente waterval die spiegelglad verdwijnt in de strakke goot rondom het huis. Ramen van dun water. Het dak is een vijver waar het water naartoe gepompt wordt door die ene dragende zuil in het midden.
Het idee kwam tien jaar geleden bij mij op toen mijn bad overstroomde. Ik bewonderde de flinterdunne film water die als een glaswand het bad verliet.
Vervolgens ben ik tien jaar van mijn leven bezig geweest om het flinterdunne ideetje als Waterhuis te realiseren. De techniek luisterde zeer nauw, ik werd er gek van, maar vrouw geloofde in mij… Het ergste was dat ik mij de Humbugtaal van de kunst en Designwereld eigen moest maken om geloofwaardigheid te verwerven in die invloedrijke kringen.
Hoe meer ze in mijn “concept” gingen geloven hoe meer ik de schijnvertoning ervan ging doorzien. Was mijn Waterhuis niet de perfecte verbeelding daarvan?
Had mijn vrouw maar niet in mij geloofd en mij ervoor behoed om tien jaar van mijn leven weg te laten lopen… Ik heb het gevoel dat ik moet ontgiften,
over vijf minuten is de officiële opening van het Hollandpaviljoen… Ik sluip weg…sluit mij op in mijn hotelkamer…blijf in bad liggen tot het overstroomt…terug naar de bron. Terwijl ik de kraan opendraai bel ik eerst mijn vrouw op.
“Dag, schat…beloof je nooit meer in mij te geloven?”
Haar schaterlach spoelt mij schoon.
Nu weer gewone taal leren spreken.

Humptytaal

De muur is de vader van alle deuren,
het gat van de deur is de moeder,
het scharnier is hun beider God.

Het plafond daarentegen is;
de Oblomov onder de muren,
liever lui dan moe ligt ze
te rusten van het niets doen
op de muren van haar voorvaderen.

Haar achterkant is geheel tegen haar wil vloer,
ze draagt alles op haar rug,
geen wonder dat ze liever lui is
en de straat? Dat is haar achterneefje.

De straat is het proletariaat onder de muren,
ze laat over zich lopen en zich vertrappen,
en zoniet dan gaan de klinkers uit de straat
en sterft de straat terplekke aan stenenregen.

Tot dusver de familie Muur.

De metafoor is de Humptydumpty onder de taalvormen,
dat ei kan alles bevatten maar snapt nergens iets van!

Oom Goof

Mijn ome Goof leed al jong aan multiple sclerose. Je merkte alleen niets van zijn lijdensweg. Gelukkig had hij de trage variant. Oom was altijd opgeruimd en opgewekt ondanks dat tante hem slecht behandelde en afsnauwde. Ze bleef ‘bij’ hem omdat hij als invalide een kanariegele Daf kreeg van het GAK. Hij kon zelf niet rijden, dat deed tante wel en meestal zonder hem.
Oom Goof zat altijd in zijn hoge stoel, rechtop Caballero of Camel te roken bij zijn citroentje met suiker. Hij liet mij het ‘Manneke pis’ zien dat in de dromedaris verborgen zat van het Camelpakje. De ziekte nam hem tergend langzaam zijn bewegingsvrijheid af. Opvallend was zijn ravenzwarte haar dat massief in een slag op zijn hoofd lag, alsof het geboetseerd was, hoe ouder hij ook werd het haar bleef glanzend zwart.
Als schipper in de haven had hij een gebruind gelaat gekregen door het buitenwerk, ook die kleur raakte hij niet meer kwijt terwijl hij nauwelijks nog buiten kwam. Zijn zwarte schoenen sleten nooit.
Ik had erg met hem te doen, de tranen sprongen mij in de ogen als ik hem als kleine jongen een hand moest geven. Ik zie nog zijn gebruinde handen als bankschroeven, met harde lange nagels die door de nicotine verkleurd waren. Zijn handdruk vermorzelde mijn kinderhandje, maar ik wilde niets laten merken. Mijn oom, die zoveel leed onderging liet zelf ook nooit iets merken. Door zijn slopende ziekte kende Oom Goof zijn eigen kracht niet meer.

Op een of andere manier herinner ik mij één zinsnede van hem:
‘Het is van een grote mentaliteit!’ zei hij als reactie op een maatschappelijke onrechtvaardigheid, wat weet ik niet meer. Waarom herinner ik mij juist deze ene uitspraak? Omdat er achter zijn rug om lacherig over werd gedaan?
Misschien wel omdat ik zelden iemand heb gezien met zo’n onverwoestbare mentaliteit, stoïcijns ging hij roerloos voorwaarts, ongeacht zijn omstandigheden.
Gelukkig scheidde hij later alsnog van tante en kwam in een verzorgingshuis met een gezellige Amsterdamse bar waar hij opbloeide als getapte jongen met zijn ‘verzorgingshuisgenoten’, hij kwam weer eens buiten. Als ik nu nog aan hem denk zie ik hem als een Italiaanse schoorsteenveger voor mij, waarom weet ik niet. Hij rookte wel als een schoorsteen.
Als we wel eens meereden stond de gele DAF blauw van de nicotinedamp. Voor tante betekende het vooral een scheiding van haar automobiel.