Gezak

Er zit een gat in je broek,
het is een zak,
de zak is leeg.

Een hand tast in je zak.
Het voelt niets dan zich,
een handwarm getast
vingers raken de tel kwijt.

De hand vertrekt door het gat,
buiten de zak drukt lucht de hand,
voelt als een koele handschoen.

Hangende hand, een zakje met vingers.
Zwaarte trekt zacht aan de toppen.
Niks aan de hand dan gezak.

Ode aan de lafaard

Hoeveel ruzies zijn er niet gemaakt en hoeveel conflicten zijn niet uitgevochten dankzij de lafheid om het risico van fysiek geweld te vermijden?

Hoeveel oorlogen zijn er niet voorkomen dankzij de angsthaas?
Hoeveel kanonnenvlees loopt nu nog vrij rond dankzij laffe generaals?

Misschien danken wij ons voortbestaan wel meer aan angsthazerigheid dan aan heldhaftige geweldenaren. Gelijk hebben en halen brengt zelden geluk voort.

In de drone is nu een mengvorm van lafaard en held ontstaan. Het schept de mogelijkheid om lafhartig op veilige afstand de held uit te hangen. Zonder risico op rechtsvervolging.

Die Verhandlung

Alexzz Qzubitzz wazz een vlieg, tenminszte dat hadden zzze hem wijzzzgemaakt. Als jongvolwazzzzene woonde hij nog bij zzzijn ouderzs thuisz. Alexzz had al een vlaszachtig sznorretje dat hij zzorgvuldig poetszte, echt al een jong heertje. Vadervlieg werkte alz hoofd szanitair bij de gemeentelijke riolering, bepaald geen vetpot. Moeder verdiende wat bij bij bij de Bijenkorf als toiletjuffrouw.
Vader en zzzoon konden het zzamen niet zzo goed vinden. Alexzz zzat altijd met zijn neuzz in de boeken, dol op allesz wat je maar kon leezzen. Alsz jongsztebediende vloog hij sztage in de openbare bibliotheek.
“Je wordt zzzelf nog eens een letter!” vermaande zijn vader hem, ” je verdient er geen szztuiver mee en wij maar zzappelen” Alexzz voelde zich platgedrukt door zzijn barsze vader, zijn vader was de lompszte vlieg die hij ooit had gezzien. Alleen zzijn moeder hield in het geniep wel van poëzzzie, achter de brede rug van haar nogal opvliegende man. Zze genoot als Alexzz haar een gedicht influiszzzterde.
Op een dag zzat de jongen in de bieb weg te zzzwijmelen bij een versz rijm toen plotszeling de dichtbundel dichtklapte, flatszch!

Alexzz wasz in één klap uitgelezen. Op de fatale pagina liet zzijn sztoffelijk overszchot een vlek na. Menig lezer lasz er een komma in die de tekszt definitief van betekenisz veranderde.

“Ik zzei het nog zzo, pazz op, poëzzie iszz dodelijk ” Had vader droogjesz opgemerkt terwijl hij zzijn tasz pakte om naar de szportszchool te gaan. Gewichtheffen wasz zzijn luszt en zzijn leven. Moeder Vlieg vluchtte in haar werk. Elke keer wanneer zze de ingebakken vlieg in de porszeleinen toiletpot zzag meende zzij haar zzoon te herkennen.

Vergeetariër

Soms wordt je ongevraagd getrakteerd op een wiener schnitzel. Als niet vleeseter is dat geen probleem, je eet het gepaneerde
ding gewoon zonder te morren op.
Voor mij is een goede sfeer aan tafel het belangrijkste ingrediënt van de maaltijd, zonder dat kruid is voedsel onverteerbaar.
Mijn moeder was geen keukenprinses, geen ramp, maar de sfeer aan tafel was te snijden.
Nu lag er dus zo’n snijdsel helemaal uit het Wienerwald te dampen op mijn bordje vergezeld van magere erwtjes, ronde worteltjes en halfbakken aardappeltjes.
Om dit zonder gewetensbezwaar te kunnen eten moet je vergeetariër zijn. Je vergeet even dat je op een taai stukje varken kauwt.
Vannacht kwamen in een droom alleen de wortelknikkers nog even langsrollen, één voor één op de muziek van “Geschichten als dem Wienerwald”
‘De geest van een gek is een feest zonder hek’ las ik op de scheurkalender, Egon Torstenson.

Waterschrift

Tijdens mijn leven als goudvis dagdroomde ik hoe het zou wezen om mens te zijn.
Even voor de duidelijkheid; ik hou niet van de term ‘vorig leven’ of ‘volgend leven’. Leven vindt immers steeds nu plaats. Ook elke herinnering eraan is altijd nu.
Wel moet ik u bekennen: pas op met dagdromen, voor je het weet moet je zo’n droom waarmaken.
In mijn transparante kom bekeek de mens mij van alle kanten, nergens kon ik mij achter verschuilen. Ik benijdde mensen vooral om hun vermogen om te reizen, een mooi woord voor vluchten. Mijn leven speelde zich af in de kom.
Ik zag de mensmonden jaar in jaar uit naar lucht happen buiten de kom. Sinds kort weet ik pas dat zij taal spraken en in hun eigen spraakwater leven.
Nu ik zelf mens in wording ben, weliswaar nog een onmondig kind, merk ik pas wat het is om goudvis te zijn geweest.
Ik herinner mij alles nog glashelder: de stilte, het heldere doorzichtige zijn, het moeiteloos voortglijdende leven, mijn lichaam voelde als lauw in lauw water, koel en sereen. Nu besef ik des te meer hoe gelukkig een goudvis is. Ik taalde nooit naar taal. De lichamelijke zwaarte van nu valt mij het zwaarst.
Als mens zal ik ooit het volgende gedicht schrijven:

“Het oog van het verhevene is als een goudvissenkom,
het kijkt rondom van binnenuit, alles leeft binnen haar blikveld. Wij zijn gezien en gehoord door die stille blik.
Het verheft ons leven tot we ons gewichtloos overgeven,
zwemmen is zweven, schrijvend in water”