Fabel van de mol

De mol had zijn gelovige vrienden uitgenodigd voor een dineetje.
Op het menu stond een appel.
Om het gesprek op gang te brengen, stelde de mol
de appel voor aan zijn gasten als ‘de appel der kennis’
waar ze samen van zouden gaan eten.
Laten we eerst de vraag stellen: wat is deze aarde?

De aarde is van god, zei de mol om te beginnen.
Welnee, god is van aarde, sprak de aardworm.
Onzin, ageerde de regenwurm, god is van water.
Flauwekul, god is van hout, riep de houtworm.
Waanzin, schreeuwde de boekenwurm, god is van papier.

Hoe komen jullie daar nou bij? fluisterde de appel zacht.
Jullie moeten wel met bewijzen komen.
Het gezelschap viel stil.
God is van ruimte, sprak de appel.
De gangen in mijn lijf zijn getuige.
Ik heb god wel in de gaten, kijk zelf maar.

De wurmen en wormen gingen om de beurt bij de appel naar binnen.
Stukje bij beetje werd de appel hol gegeten.
Het bezoek was zeer voldaan over de avond.
Alleen de gastheer had nog honger, en at zijn kronkelende gasten op.
Het smaakte goddelijk.

Drie fabels


De legeraanvoerder

De haas wint oorlogen, verovert landerijen, verdedigt grondgebied.
Niet door onderdanen op te offeren in een bloedige strijd, maar door stil in zijn leger te waken over het malse groen.
Nadat hij zijn leger met jongen heeft verzorgd en zijn nazaten heeft onderwezen in hoe de hazen lopen, laat de haas zich eens in het jaar schieten door de boer.
Zo voorziet de haas zijn jongen van een vredige jeugd.

 

De luizenmelker

Koning Bladluis was trots op zijn succesvolle leven: een grote familie, uitgebreide jachtgronden.
Hij had één zoon, die kennis kreeg aan een bevallige schaamluis.
De koning was niet blij.
“Het is niet ons soort luizen, maak het uit met haar.
Zij leven in huizen, stinken en zijn niet zo mooi groen als wij.
Bovendien zijn ze nog te lui om hun kont te krabben.”
De prins maakte het uit met de schaamluis, en kwam thuis met een lieveheersbeestje.
De koning was helemaal in de wolken, zo’n charmante verschijning.
Echter, tegen de avond had het lieveheersbeestje de hele familie bladluis uitgemolken.
De koning had eeuwig spijt van zijn huwelijksadvies.

 

De gevleugelde vraagbaak

De wijze uil was gek op vragen stellen.
Zo redeneerde zij: “De rekenfout zit hem erin, dat er maar één antwoord goed gerekend wordt, terwijl alle antwoorden goed zijn als de vraag maar klopt.”
Zo kwamen hulpbehoevende dieren bij haar met hun problemen.
De uil zag hun problemen als het juiste antwoord en verzon er ter plekke een passende vraag bij.
Dan leek het probleem opeens zin en betekenis te hebben.
De dieren waren terstond tevreden met hun probleem; het loste weliswaar niets op, maar het betekende tenminste iets.
Dan was het dus allemaal niet voor niets geweest.

Mythologica van de fabel


De mens is een ark.
Geen ark van Noach, maar een ark vol fabeldieren.
Deze dieren vragen niet om gered te worden van de ondergang.
Integendeel, deze dieren redden de arkmens om niet voortijdig ten onder te gaan in de zee van mogelijkheden.
“Geschiedenis is de waarheid die tot leugen wordt, mythologie is een leugen die waar wordt,” zei Jean Cocteau.
Fabeldieren zijn mythologische betekenisdragers.

Het mensdier steekt de oceaan van het leven over.
Geboren op het veilige strand van de baarmoeder moet de mens veilig de levenszee oversteken naar het dodeneiland.
Het lichaam is zijn vaartuig, de wind van ervaren blaast in zijn zeilen.
Gaandeweg blijkt het vaartuig bevolkt met fabeldieren, dienstbaar aan de mens.
Ieder fabeldier vertegenwoordigt een aspect van de menselijke geest als een facet van een diamant.

De fabel geeft de wetmatigheden van het leven weer.
Sommigen noemen het wijsheid.
Ik spreek liever van werkelijkheden, in de praktisch zin: dat wat werkt.
Zo kan de mens zich laten leiden wanneer hij op een kruispunt van wegen staat, om de eigen koers te bepalen.
Het ironische van menselijk leven is dat het ontwijken van de dood — door omwegen naar het dodeneiland te plannen — het leven niet verder helpt.

Recht koers houden op het dodeneiland werkt het leven in de hand.
Wat overigens niet inhoudt dat je eerder zal aankomen dan wanneer je het eiland zou proberen te mijden.
Nog beter lijkt het om helemaal geen koers aan te houden: je zult moeiteloos je bestemming bereiken.
Het dodeneiland betreden is herboren worden voor wie wil aanmonsteren in een nieuwe ark.

Spirituele dood is een renaissance van de ziel.
Het idee kwijtraken dat je iets te verliezen hebt.
De ark blijft hetzelfde, de ziel is als nieuw.
Fabeldieren zingen in koor zeemansliederen om de ziel te vieren.

Zelfportret van Kamagurka


Kamagurka is een visionair kunstenaar en zoals zal blijken een verlichte geest.
Hij schildert lukraak portretten van mensachtigen.
Die publiceert hij en wacht dan af welke bestaande mensen zich erin herkennen of er door anderen in worden herkend.
De gelijkenissen zijn treffend, of de geportretteerden weten zich bekwaam aan te passen aan hun afbeelding.
Bovenstaand schilderij, te zien op de tentoonstelling Het Verlies in het Cobra Museum, toont gezichtsverlies.
Het werk kan echter ook gelezen worden als een letterlijke verbeelding van De Bovenkamer.
Je ziet de belijning van een ‘boven’-kamer met in het midden een gloeilamp die de ruimte verlicht.
De geest is zelf licht: geesteslicht.

Het wachten is nu op Kamagurka die zichzelf zal herkennen en zich aanmelden als geportretteerde.
Een ironisch portret van zijn ware wezen.
Het is een van de kenmerken van genialiteit dat de maker zelf niet de implicaties van zijn werk overziet.
Het is voor de maker te evident om er aandacht aan te schenken.
Het ware wezen mag geen naam hebben.
We kunnen lang wachten tot Kama zich meldt, een absurdist is niet gek.

Het absurdisme van Kamagurka heeft op zijn best een overeenkomst met de irrationele Koans in het Zenboeddhisme.
De mentale kortsluiting die beide vormen teweegbrengen, geeft onmiddellijk verlichting.
Denkbeeldige tegenstellingen vallen weg.
Ze vallen in het niet.

Criminologica

schrijven is een waarheid liegen
de goedkoopste wijze
van reizen naar waar dan ook…
naar onbelaste paradijzen
voordeliger dan vliegen
of kamperen op een vluchtstrook

ik betaal nooit huur
dus ik beken, ik ben
in alle opzichten crimineel
ik hou van avontuur

bijvoorbeeld hoe ik speel
met mijn leven en graag
aan denkbeeldige tralies zaag
de gevangenis is virtueel

al spelend met vuur
laat ik hier een spoor
van verbrande schepen na
het kapersschip vaart door

ik sticht branden zoals
anderen landen stichten
ik waag mijn kale hals om
gedachten te ontwrichten

mijn lijf heb ik gestolen
van een argeloos wezen
om geheim in rond te dolen
en gestolen verlangens te genezen

ik ben een dief, steel veel
uit mijn eigen portemonnee
zo steel ik van de dief die ik speel
en als je liegt, lieg dan

liefst met alle winden mee
met een stem van fluweel
totdat het gedrukt staat
het jargon bestaat uit taalpuree

je bedriegt bedriegers
van het graf tot aan hun wieg
wat nog mooier is dan liegen?
dat is liegen dat je liegt

in braafheid ben ik slecht
ik vervals documenten
net zo goed als echt
mijn vrienden zijn agenten

geweld vind ik geweldig
saai en slaapverwekkend
mijn paspoort is ongeldig
mijn held, dat is een kraai

ik ontloop mijn straf niet
wees gerust, mijn brand
wordt eeuwig uitgeblust
dit ligt in het verschiet

zie het als een beloning
van hogerhand, want
niet-zijn is mijn woning
dat mag wel in de krant